Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-07-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2030, 13-00565
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-07-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2030, 13-00565
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 juli 2014
- Datum publicatie
- 10 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:2030
- Zaaknummer
- 13-00565
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag loonheffingen en een boete opgelegd vanwege het niet bijtellen van het privégebruik van een aan haar werknemer ter beschikking gestelde auto. Partijen hebben in hoger beroep overeenstemming bereikt over de hoogte van de naheffingsaanslag. De boete wordt door het Hof vernietigd in verband met het ontbreken van opzet bij belanghebbende en haar gemachtigde.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00565
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 maart 2013, nummer AWB 12/5025, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen, aanslagnummer [aanslagnummer], en de daarbij gegeven boetebeschikking en de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voornoemde naheffingsaanslag loonheffingen ten bedrage van € 15.969 opgelegd, alsmede bij voornoemde beschikkingen een boete van € 8.030 opgelegd en een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 1.308.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de in rekening gebrachte heffingsrente gehandhaafd. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de aan belanghebbende opgelegde boete en heeft de boete verminderd tot een bedrag van € 2.691. De Rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 718 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting, waarbij de onderhavige zaak gelijktijdig met de samenhangende zaak met kenmerk 13/00566 is behandeld, heeft plaatsgehad op 28 februari 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, de heer [A], belastingadviseur te [B], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C].
1.5. Tijdens het onderzoek ter zitting is afgesproken dat de Inspecteur binnen één week een stuk aan het Hof zou doen toekomen, waaruit zou blijken of de opgelegde naheffingsaanslag verlaagd zou dienen te worden vanwege de toepassing van een te hoog belastingtarief. Dit stuk zou dan nog tot de op de zaak betrekking hebbende stukken worden gerekend.
Met inachtneming van het voorgaande is het onderzoek gesloten en is een schriftelijke uitspraak aangekondigd per 10 april 2014.
De Inspecteur heeft bij schrijven van 5 maart 2014 een nader stuk als bedoeld in 1.5 ingediend. Het stuk betreft een overeenkomst tussen hem en belanghebbende. De aan de overeenkomst ten grondslag liggende berekeningen zijn als bijlagen bij het stuk gevoegd.
Het Hof heeft naar aanleiding van de ontvangst van het nadere stuk het onderzoek heropend en partijen uitgenodigd voor een nader onderzoek ter zitting op 17 april 2014 te ’s-Hertogenbosch. Tijdens dit onderzoek is de onderhavige zaak wederom gezamenlijk behandeld met de zaak met kenmerk 13/00566. Bij het nadere onderzoek zijn dezelfde personen namens partijen verschenen en gehoord als bij het initiële onderzoek ter zitting.
Het Hof heeft aan het einde van de tweede zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de onderzoeken ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft in onderhavig tijdvak aan één van haar werknemers, mevrouw [D], een personenauto met een cataloguswaarde van € 67.888 ter beschikking gesteld.
Belanghebbende heeft in onderhavig tijdvak de ter beschikkingstelling van deze auto niet in haar loonadministratie opgenomen en heeft (derhalve) geen bijtelling voor het privégebruik van de auto in de loonbelasting betrokken.
Mevrouw [D] heeft in haar aangiften inkomstenbelasting over de in het tijdvak gelegen jaren 2006 tot en met 2010 het privégebruik van de auto niet of tot een te laag bedrag aangegeven.
Op 28 juli 2011 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek naar het privégebruik van door belanghebbende vanaf 2006 ter beschikking gestelde auto’s en de verwerking daarvan in (onder meer) de aangiften loonheffingen ingesteld. Van het onderzoek is op 7 november 2011 een rapport opgemaakt.
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek is aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag opgelegd naar een (totaal)bedrag van € 15.969 ter zake van het privégebruik van de aan mevrouw [D] ter beschikking gestelde auto. Tevens is bij beschikking een boete van € 8.030 opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht van € 1.308 (beide bedragen zijn totaalbedragen over het gehele tijdvak).
De Rechtbank heeft in haar uitspraak de (totale) boete verminderd tot een bedrag van € 2.691 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Belanghebbende en de Inspecteur zijn ten aanzien van de onderhavige naheffingsaanslag overeengekomen, dat het deel van de naheffingsaanslag betreffende het jaar 2010 (ten bedrage van € 8.825) en de over dat jaar opgelegde vergrijpboete (welke door de Rechtbank reeds was verlaagd tot een bedrag van € 2.206) komen te vervallen. Dit betekent dat de totale naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 € 7.144 bedraagt, en de heffingsrente € 1.088. Het over het totale tijdvak opgelegde boetebedrag wordt, gezien het voorgaande, verminderd tot een bedrag van € 485.
Belanghebbende heeft zich ten aanzien van het resterende boetebedrag van € 485 op het standpunt gesteld dat ook dit dient te vervallen. Belanghebbende stelt, zo begrijpt het Hof, dat de boete ten onrechte is opgelegd, nu de Inspecteur er niet in is geslaagd om te bewijzen dat bij belanghebbende sprake is geweest van opzet.
De Inspecteur is van mening dat de boete terecht op een bedrag van € 485 is vastgesteld en dat deze boete gehandhaafd dient te worden. Hetgeen door belanghebbende is aangevoerd doet daar volgens de Inspecteur niet aan af.
Partijen hebben hun standpunten ten aanzien van de boete uitgewerkt in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Op de beide zittingen is hieraan het volgende toegevoegd.
Gemachtigde van belanghebbende:
- -
-
Ik erken dat ik - achteraf beoordeeld - fouten in de loonadministratie heb gemaakt. In het systeem dat ik voor de loonadministratie gebruikte, bestond de mogelijkheid niet om de ter beschikkingstelling van de auto in de sfeer van de loonbelasting te betrekken. Ik ging dus door op de oude weg en gaf aan belanghebbende door dat de bijtelling via de aangifte inkomstenbelasting moest worden verwerkt. Ik dacht dat het mogelijk was. Ik begrijp nu dat die keuze er niet was, maar ik had toen niet ingezien dat ik die keuze niet had en dat dit tot zulke problemen en het opleggen van een boete zou leiden.
- -
-
Belanghebbende valt geen opzet te verwijten. Ik heb de keuze om de bijtelling niet in de loonadministratie te verwerken niet met belanghebbende besproken. Belanghebbende wist niet beter dan dat de bijtelling (nog steeds) via de inkomstenbelasting moest geschieden.
- -
-
Ik ga akkoord met het vaststellen van de (totale) naheffingsaanslag op het bedrag van € 7.144, maar ik acht geen gronden aanwezig voor het opleggen van een vergrijpboete aan belanghebbende.
Inspecteur:
- -
-
Ik ben van mening dat er wel degelijk sprake was van opzet, zowel bij de adviseur van belanghebbende als bij belanghebbende zelf. Het juist aangeven van het privégebruik van de auto was één van de speerpunten van de Belastingdienst in het jaar 2006. Er is veel voorlichting over gegeven. Ik kan mij geen “aangiftesysteem” voorstellen, waarin het niet mogelijk was het privégebruik via de loonbelasting te verantwoorden. Zowel de adviseur als belanghebbende moesten op de hoogte zijn van de vanaf 2006 geldende (wettelijke) regels. Wij hebben belanghebbende zelfs één jaar extra gegund: belanghebbende is in 2006 niet beboet, dit is pas vanaf 2007 gebeurd.
- -
-
Ik ga akkoord met het vaststellen van de (totale) naheffingsaanslag op het bedrag van € 7.144 en bepleit (daarbij) dat de vergrijpboete van € 485 in stand blijft.