Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-07-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2187, 13-00247
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-07-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2187, 13-00247
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 juli 2014
- Datum publicatie
- 12 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:2187
- Zaaknummer
- 13-00247
Inhoudsindicatie
WOZ; cultuurgrondvrijstelling; proceskostenvergoeding conclusie van repliek.
Uitspraak
Team belastingrecht
Twaalfde enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00247
Uitspraak op het hoger beroep van
mevrouw [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 3 januari 2013, nummer AWB 11/4020, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haaren,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende gegeven beschikking, waarbij de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 5 (links ernaast) te [A] (hierna: de onroerende zaak of het perceel) per de peildatum 1 januari 2010 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (hierna: de beschikking) en de aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2011 (hierna: de aanslag).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Heffingsambtenaar heeft bij de beschikking met dagtekening 15 maart 2011 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 63.000. Tevens is aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaak de aanslag opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 21 oktober 2011 heeft de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak verlaagd naar € 37.000, de aanslag dienovereenkomstig verminderd en aan belanghebbende een kostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar toegekend van € 109.
Belanghebbende is tegen de uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 3 januari 2013 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover het de kostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar betreft, die kostenvergoeding vastgesteld op € 218, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 874 en hem gelast aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Heffingsambtenaar heeft schriftelijk gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 december 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde mevrouw [B], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [C].
Het Hof heeft aan het slot van de zitting het onderzoek gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is eigenaresse van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een perceel met kadastrale aanduiding Haaren G 925 ter grootte van 505 m². Het perceel is onbebouwd en ligt links van de onroerende zaak [a-straat] 5, een perceel waarop een vrijstaande woning is gelegen. Op het perceel is sierbeplanting aangebracht. Ingevolge het bestemmingsplan Kom [A] is de bestemming ‘Tuin’; er mag niet op worden gebouwd.
Het perceel is om niet in gebruik bij de heer [D]. Het is gelegen naast het erf van het aangrenzende boomteeltbedrijf met bijbehorende woning. Het perceel is aan de achterkant via een breed verhard pad verbonden met de boomkwekerij.
Ter onderbouwing van de door hem aan de onroerende zaak toegekende waarde van € 37.000, heeft de Heffingsambtenaar in beroep een taxatieverslag van de heer [E] van 27 februari 2012 overgelegd. In dat rapport is de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2010 gesteld op € 37.000. Deze waarde is bepaald door gebruik te maken van de gronduitgifteprijs die ten tijde van die waardepeildatum door de gemeente Haaren werd gehanteerd, zijnde € 398,65 inclusief BTW. Deze grondprijs is door de taxateur vervolgens schattenderwijs met 25 % gecorrigeerd, omdat er op het perceel niet mag worden gebouwd.
Belanghebbende heeft in beroep een taxatierapport van de heer [F] van 10 april 2012 ingebracht. In zijn rapport heeft de heer [F] de waarde van het perceel per waardepeildatum 1 januari 2010 bepaald op € 25.550. Hij heeft hiertoe percelen grond, gelegen in [G], te weten achtertuinen bij particuliere woningen met een waarde van € 10,65/m2, in Hilvarenbeek, te weten een strook lintbebouwing met een waarde van € 18,18/m2, in [H], te weten een perceel grond bij een woning met een waarde van € 12,24/m2, en in [J], te weten een perceel als tuin naast een particulier woonobject met een waarde van € 64/m2, gehanteerd.
In dit taxatierapport heeft de door belanghebbende ingeschakelde taxateur aangegeven dat ten tijde van de taxatie, zijnde 12 april 2010 (Hof: lees 2012) de onroerende zaak in gebruik is ‘als tuin met een volwassen begroeiing van bomen en planten’.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Dient de waarde van de onroerende zaak bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking te worden gelaten op grond van de in artikel 4, lid 1, aanhef en onder a en b van de Verordening onroerende-zaakbelastingen Haaren jo. artikel 2, eerste lid, onderdeel a van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken vervatte vrijstelling voor ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond?
II. Bij ontkennende beantwoording: wat is de waarde van het perceel op de waardepeildatum?
III. Heeft de Rechtbank de proceskostenvergoeding op het juiste bedrag vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Met betrekking tot de tweede vraag stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het perceel een waarde heeft van € 25.250. De Heffingsambtenaar is van mening dat de waarde € 37.000 bedraagt.
Met betrekking tot de derde vraag stelt belanghebbende dat de Rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een vergoeding per procespunt van € 437, terwijl dit € 470 dient te zijn en dat de Rechtbank ten onrechte de namens haar ingediende conclusie van repliek buiten beschouwing heeft gelaten. De Heffingsambtenaar onderschrijft dat de vergoeding per procespunt € 470 dient te zijn, maar met betrekking tot de conclusie van repliek stelt hij zich, naar het Hof verstaat, primair op het standpunt dat daarvan geen sprake is en subsidiair dat de wegingsfactor voor de conclusie van repliek dient te worden gesteld op 0,25.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hier geen argumenten aan toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en primair tot een waarde van nihil en subsidiair tot een waarde van € 25.250. Met betrekking tot de proceskostenvergoeding concludeert zij tot toekenning van een tegemoetkoming in de kosten tot een bedrag van € 2.568.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.