Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-07-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2191, 13-00709

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-07-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2191, 13-00709

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 juli 2014
Datum publicatie
12 september 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:2191
Formele relaties
Zaaknummer
13-00709
Relevante informatie
Zorgverzekeringswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 69

Inhoudsindicatie

Belanghebbende woont in Duitsland. Ingevolge Verordening (EEG) nr. 1408/71 en de nationale sociale verzekeringswetgevingen van Nederland en Duitsland is hij voor de sociale verzekeringen verzekerd in Duitsland. Op grond van artikel 28 van de Verordening heeft hij recht op wettelijke zorg in Duitsland. De kosten van deze zorg komen ten laste van Nederland. Op grond van artikel 33 van de Verordening mag het orgaan van een lidstaat dat aan iemand een pensioen betaalt, een bijdrage inhouden op het pensioen van een pensioengerechtigde ter dekking van de kosten van de zorg. In Nederland is dit neergelegd in artikel 69 van de Zorgverzekeringswet.

Belanghebbende wenst het deel van de bijdrage dat overeenkomt met de bijdrage ingevolge de AWBZ als voorheffing te verrekenen met de verschuldigde belasting.

Het Hof is van oordeel dat deze bijdrage niet is aan te merken als premie voor de volksverzekeringen en derhalve niet als voorheffing verrekend kan worden met de inkomstenbelasting.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00709

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende],

wonende te [woonplaats], Duitsland,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 april 2013, nummer AWB 12/3931, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 31.983, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 6 juni 2014 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A], echtgenote en gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C].

1.5.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Voor het Hof zijn op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting de volgende feiten komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende, geboren in 1959, is het gehele onderhavige jaar (2009) woonachtig in Duitsland. Hij is niet verzekerd ingevolge de Nederlandse volksverzekeringen.

Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van de in artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) opgenomen mogelijkheid om te worden behandeld als binnenlandse belastingplichtige.

2.2.

In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2009 heeft belanghebbende onder ‘inkomen naar werk en woning’ onder meer vermeld:

Uitkering UWV WIA € 29.562 loonheffing € 3.874

Uitkering ABP 4.439 104

Uitkering [D] 794 334

2.3.

De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de aangifte en heeft het voormelde bedrag van € 3.874 aan loonheffing met € 2.338 gecorrigeerd, zich daarbij op het standpunt stellend dat genoemd bedrag onderdeel is van de premie ingevolge artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) die aan het College voor Zorgverzekeringen wordt afgedragen en derhalve niet kan worden aangemerkt als (te verrekenen) loonheffing.

2.4.

Belanghebbende is ingevolge Verordening (EEG) nr. 1408/71 (hierna: de Verordening) verzekerd in Duitsland.

2.5.

Belanghebbende heeft op grond van artikel 28 van de Verordening recht op wettelijke zorg in zijn woonland Duitsland. De kosten van deze zorg komen ten laste van Nederland. Op grond van artikel 33 van de Verordening mag het orgaan van een lidstaat dat aan iemand een pensioen betaalt, een bijdrage inhouden op het pensioen van een pensioengerechtigde ter dekking van de kosten van de zorg. In Nederland is dit neergelegd in artikel 69 van de Zvw.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting desgevraagd verklaard dat de verrekening van de voorlopige aanslagen geen onderwerp van geschil is (geweest). Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is het in 2.3 vermelde bedrag van € 2.338 aan te merken als op belanghebbendes inkomen ingehouden premie, zodat dit bedrag als voorheffing verrekend dient te worden met de aanslag in de inkomstenbelasting?

II. Is bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat het door de Inspecteur bij de aanslagregeling gecorrigeerde bedrag van € 2.338 kan worden verrekend met de aanslag inkomstenbelasting?

Belanghebbende is van mening dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hier geen argumenten aan toegevoegd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.983 met verrekening van een bedrag van € 4.312 aan loonheffing. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing