Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2634, 12-00427

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2634, 12-00427

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 augustus 2014
Datum publicatie
22 september 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:2634
Zaaknummer
12-00427

Inhoudsindicatie

De Heffingsambtenaar noch belanghebbende maken de waarde van de onroerende zaak aannemelijk. Het Hof stelt de waarde vast in goede justitie.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00427

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Maastricht (hierna: de Rechtbank) van 11 juli 2012, nummer AWB 11/2017, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats]

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen aan belanghebbende in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) gezonden beschikking en na te melden aanslag in de onroerende zaakbelasting.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet WOZ aan belanghebbende een beschikking gegeven, waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] 76 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per de peildatum 1 januari 2010, voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, is vastgesteld op € 157.000. Tegelijkertijd is, in één geschrift verenigd met de beschikking, aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerende zaakbelasting over het jaar 2011 opgelegd (hierna: de aanslag). Nadat tegen de beschikking en de aanslag bezwaar is gemaakt, heeft de Heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken de bezwaren ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd.

1.5.

De eerste zitting heeft plaatsgehad op 5 september 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en diens echtgenote, zijn gemachtigde de heer [A], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [B] en de heer [C].

1.6.

De Heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting een pleitnota met een bijlage overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst teneinde belanghebbende de gelegenheid te geven om op de pleitnota van de Heffingsambtenaar schriftelijke te reageren. Belanghebbende heeft zulks gedaan bij brief van 27 september 2013.

1.7.

De nadere zitting heeft plaatsgehad op 19 juni 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en diens echtgenote, zijn gemachtigde de heer [A], vergezeld door de heer [D], taxateur, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [B] en de heer [C].

1.8.

Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 5 september 2013 was samengesteld uit J. Swinkels, P.J.M. Bongaarts en N. van Beelen, dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door J. Swinkels, P.A.G.M. Cools en P.A.M. Pijnenburg, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht, in de stand waarin zij zich bevond op 5 september 2013. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.

1.9.

De Heffingsambtenaar heeft ter dezer zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een inlichtingenformulier ontvangen van de eigenaar van het pand [a-straat] 46. Het Hof heeft na de zitting met toestemming van partijen een afschrift van de kopie van dit inlichtingenformulier aan belanghebbende per post toegezonden.

1.10. Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

1.11.

Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die met deze uitspraak in afschrift aan partijen zijn verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak, gebouwd omstreeks het jaar 1904, betreft een tussenwoning met aanbouw, kelder en een garage. De inhoud van de woning is circa 493 m³ en de perceeloppervlakte bedraagt circa 230 m², waarvan 32 m² aan te merken is als openbare ruimte. De aanbouw heeft een inhoud van 136 m³ en de kelder heeft een inhoud van 59 m³. De Heffingsambtenaar berekent voor de garage een inhoud van 197 m³, terwijl belanghebbende een inhoud van 110 m³ voorstaat.

2.2.

De onroerende zaak is per waardepeildatum 1 januari 2010 door de Heffingsambtenaar gewaardeerd op € 157.000. Ter onderbouwing van deze waarde verwijst de Heffingsambtenaar naar een taxatierapport, opgesteld op 1 juli 2011 door de heer [B] en naar de matrix, behorende bij zijn pleitnota, overgelegd op de zitting van 5 september 2013.

2.3.

Op 1 februari 2013 hebben de heer [D], verbonden aan [E] te [F], en de heer [G], verbonden aan [H] te [J] (hierna: de heren [D] en [G]) de onroerende zaak in opdracht van de gemachtigde van belanghebbende getaxeerd per waardepeildatum 1 januari 2010 op € 86.000. Van deze taxatie is een rapport opgemaakt, dat tot de gedingstukken behoort.

2.4.

De onroerende zaak is door belanghebbende op 2 maart 2006 gekocht voor € 65.000 en er is door belanghebbende na de aankoop voor een bedrag van € 15.000 aan verbouwd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft de vraag of de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak per de peildatum 1 januari 2010 juist heeft vastgesteld.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend. Belanghebbende verdedigt in hoger beroep een waarde van € 86.000.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan tijdens de zittingen hebben toegevoegd wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Heffingsambtenaar, tot vaststelling van de waarde van de onroerende zaak op € 86.000 en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing