Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2637, 13-00508
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2637, 13-00508
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 1 augustus 2014
- Datum publicatie
- 2 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:2637
- Zaaknummer
- 13-00508
Inhoudsindicatie
KB Lux. Voortvarendheid aanslagoplegging. Niet afzonderlijk vermelden heffingsrente op aanslagbiljet. Inspecteur mocht wachten met aanslagoplegging over meerdere jaren, omdat gemachtigde één aanslagbiljet over die jaren wenste. Dat afzonderlijke aanslagen eerder konden worden opgelegd, maakt dat niet anders. Het niet afzonderlijk vermelden van heffingsrente op het aanslagbiljet staat niet aan verschuldigdheid van heffingsrente in de weg, gezien vaststellingsovereenkomst tussen belanghebbende en Inspecteur en artikel 64 AWR.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00508
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda(hierna: de Rechtbank) van 2 mei 2013, nummer AWB 12/3160 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost Brabant/[inspecteur],
hierna: de Inspecteur
betreffende de na te melden aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer]H.77 met dagtekening 19 november 2011 en aanhef “Navorderingsaanslag 2007 Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen” een bedrag geheven van € 41.000 (hierna: de aanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 maart 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A], advocaat te [plaats], als gemachtigde van belanghebbende alsmede, namens de Inspecteur, [B].
Aan het slot van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Het Hof neemt de door de Rechtbank in onderdelen 2.1 tot en met 2.13 van haar uitspraak vastgestelde feiten over. Partijen hebben deze feiten in hoger beroep niet bestreden. Het betreft de navolgende feiten:
Belanghebbende heeft een effectendepot aangehouden bij Crédit Agricole Luxembourg te Luxemburg. Belanghebbende heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting 1997 tot en met 2008, evenals in zijn aangiften vermogensbelasting 1998 tot en met 2000 geen inkomsten en vermogens aangegeven, die verband houden met de in Luxemburg aangehouden vermogensbestanddelen.
Belanghebbende heeft bij brief van 29 december 2009 bij de Belastingdienst gemeld dat hij vermogen heeft in Luxemburg, waarvan hij geen of onjuist melding heeft gemaakt in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting, en doet in deze brief een verzoek om toepassing van de zogenoemde inkeerregeling van artikel 67n van de AWR.
Bij brief van 31 december 2009, door de gemachtigde van belanghebbende ontvangen op 6 januari 2010, heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om nadere informatie te verstrekken vóór 1 maart 2010.
Bij brief van 26 februari 2010 heeft de gemachtigde van belanghebbende uitstel gevraagd voor het verstrekken van deze nadere informatie tot 1 april 2010. Bij brief van 1 april 2010 heeft de gemachtigde van belanghebbende uitstel gevraagd voor het verstrekken van deze nadere informatie tot 1 juni 2010.
Bij brief van 13 juli 2010 heeft de gemachtigde van belanghebbende de gevraagde gegevens verstrekt inzake de buitenlandse bankrekening in de vorm van een Rapportage Buitenlands Vermogen. Deze rapportage geeft een na te vorderen bedrag van € 16.844.
Bij brief van 14 september 2010 heeft de inspecteur naar aanleiding van de verstrekte informatie een voorlopig standpunt ingenomen en belanghebbende nadere vragen gesteld.
Bij brief van 13 oktober 2010 heeft de gemachtigde van belanghebbende gereageerd op het voorlopige standpunt van de inspecteur.
Bij brief van 24 november 2010 heeft de inspecteur belanghebbende een verklaring inzake verlenging navorderingstermijn toegezonden in verband met de dreigende termijnoverschrijding van de op te leggen navorderingsaanslagen IB/PVV 1998 en 2005 en VB 1999. Omdat een akkoordverklaring van belanghebbende uitblijft, heeft de inspecteur met dagtekening 30 december 2010 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1998 en 2005 en VB 1999 opgelegd.
Bij brieven van 24 januari 2011 en 18 mei 2011, na een bespreking op 15 maart 2011, heeft belanghebbende de inspecteur nadere gegevens verstrekt over de in Luxemburg aangehouden vermogensbestanddelen. Hierop heeft de inspecteur op 23 juni 2011 gereageerd.
Na reacties over en weer heeft de inspecteur op 2 augustus 2011 aan de gemachtigde van belanghebbende een ‘vastlegging afspraken’ toegezonden.
Bij brief van 13 september 2011 heeft de inspecteur de gemachtigde van belanghebbende nogmaals de vragenbrief van 31 december 2009 toegezonden en verzocht om toezending van het openingsformulier van de buitenlandse rekening.
Op 29 september 2011 heeft de gemachtigde van belanghebbende het ondertekende formulier “vastlegging afspraken” aan de inspecteur geretourneerd.
Op 26 oktober 2011 heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag met dagtekening 19 november 2011 opgelegd en vastgesteld op een te betalen bedrag van € 41.000.
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten, stelt het Hof op basis van de gedingstukken de volgende feiten vast.
Het schrijven van belanghebbende met dagtekening 13 oktober 2010 (zie onderdeel 2.7 van de uitspraak van de Rechtbank) behelst onder meer het volgende:
“(…)
1. De door u gemaakte berekeningen over de jaren 2001 tot en met 2008, geven op dit moment geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen.
2. Met de berekeningen ten aanzien van de overige jaren kan ik thans niet instemmen. In dat kader ben ik op dit moment druk bezig om meer informatie boven water te krijgen. Zodra ik deze heb ontvangen verneemt u dat zo spoedig mogelijk van mij.
(…)”
Bij schrijven van 17 januari 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende onder meer als volgt bericht:
“(…)
In antwoord op mijn brief van 14-09-2010 geeft u op 13-10-2010 aan, dat omtrent de berekeningen over de jaren 2001 tot en met 2008 op het moment geen aanleiding geeft tot het maken van op- of aanmerkingen. Ten aanzien van de overige jaren bent u nog bezig om meer informatie boven water te verkrijgen.
Noch op mijn brief van 24 november 2010 noch op die van 15 december 2010 heb ik daarna enige reactie van u mogen ontvangen.
Nu over de jaren (…) reeds afzonderlijke navorderingsaanslagen zijn opgelegd wil ik in tegenstelling tot mijn brief van 15 december 2010 voorstellen om de jaren 2001 t/m 2008 waarover mogelijk wel een akkoord is te bereiken op te nemen in één navorderingsaanslag 2006. (…)
Over de jaren waarover geen akkoord is te bereiken zullen dan afzonderlijke navorderingsaanslagen worden opgelegd.”
Bij schrijven met dagtekening 27 januari 2011 is door belanghebbende als volgt geantwoord:
“(…) Zoals wij in ons vorige schrijven hebben aangegeven, zijn wij druk bezig (geweest) om meer informatie boven water te krijgen. (…) Inmiddels kunnen we u berichten dat we over meer informatie beschikken. Helaas is het ons nog niet gelukt om alle door ons gewenste informatie te achterhalen. Wij verwachten echter binnen nu en vier weken ook deze laatste informatie boven tafel te krijgen. Daarom stellen wij voor om toch één navorderingsaanslag op te leggen en geen splitsing aan te brengen tussen enerzijds de jaren 2001 tot en met 2008 en anderzijds de jaren 1997, 1998, 1999 en 2000. (…)”
Het schrijven van belanghebbende met dagtekening 18 mei 2011 behelst nadere feitelijke informatie in antwoord op door de Inspecteur gestelde vragen.
Het schrijven van de Inspecteur van 23 juni 2011 behelst een reactie op de brief van belanghebbende van 18 mei 2011, een gedeeltelijk tegemoetkomen aan de standpunten van belanghebbende en een voorstel voor de afwikkeling van de belastingheffing van belanghebbende in verband met diens in Luxemburg aangehouden effectendepot. Deze brief behelst onder meer de volgende passage:
“Mocht u en uw cliënt hiermee akkoord gaan dan verzoek ik u mij een kopie van deze brief door u beiden voor akkoord ondertekend retour te zenden waarna ik dan de vaststellingsovereenkomst kan opmaken.”
De op 5 juli 2011 gedagtekende schriftelijke reactie van belanghebbende op laatstgenoemd schrijven van de Inspecteur behelst onder meer het volgende:
“(…) U handhaaft uw standpunt dat sprake is van inkomsten uit aandelen. Ik heb inmiddels nader onderzoek verricht naar het fonds (…). Hieruit blijkt (…) Ik verzoek u dan ook om uw standpunt ten aanzien van de inkomsten uit de aandelen te herzien en aan te sluiten bij het door mij ingenomen standpunt dat van inkomsten uit aandelen geen sprake is.
(…)”
Op 2 augustus 2011 heeft de Inspecteur met een begeleidend schrijven de vaststellingsovereenkomst aan belanghebbende gestuurd ter ondertekening. De tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst behelst, blijkens de schriftelijke vastlegging daarvan, onder meer het volgende:
“(…) Partijen zijn het er over eens dat de correctiebedragen enkelvoudige belasting zoals vermeld in de bijgevoegde bijlages juist zijn berekend (…)
(…) Partijen geven, uitsluitend uit praktische overwegingen, de voorkeur aan het opleggen (…) van één navorderingsaanslag inkomstenbelasting (box 3) over het jaar 2007 in plaats van diverse belastingaanslagen met heffingsrente over de periode 1997 tot en met 2008.
Uit bijlage A blad 1 + 2 en bijlage B blijkt de samenstelling van de op te leggen navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2007 (totaalbedrag € 41.000) op zodanige wijze dat duidelijk is hoe het bedrag van die navorderingsaanslag tot stand is gekomen. (…)”
[Belanghebbende] (…) behoudt zich uitdrukkelijk het recht voor om in bezwaar en beroep te komen tegen de op te leggen navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2007. Het bezwaar/beroep kan geen betrekking hebben op de omvang van de correctiebedragen enkelvoudige belasting en/of de vorm waarin de heffing heeft plaatsgevonden (één navorderingsaanslag inkomstenbelasting), maar kan wel betrekking hebben op de bevoegdheid van de inspecteur om op basis van artikel 16, lid 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (…) na te vorderen over een periode van 12 jaren in plaats van de periode van vijf jaren op basis van artikel 16, lid 3 van deze wet.
(…)”
Uit bijlagen A en B bij de zojuist genoemde en gedeeltelijk geciteerde vaststellingsovereenkomst blijkt een totaalbedrag aan na te vorderen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen betreffende de jaren 1997 tot en met 2008 van € 28.272, een totaalbedrag aan na te vorderen vermogensbelasting betreffende de jaren 1998 tot en met 2000 van € 2.636 en een totaalbedrag aan in rekening te brengen heffingsrente van € 10.093. De som van deze bedragen is € 41.001.
De aanslag is vormgegeven als een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2007. Het aanslagbiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 41.000 en een bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen vóór verrekening van voorheffingen en eerdere (voorlopige) aanslagen van € 110.789. Op het biljet is geen bedrag aan heffingsrente als zodanig vermeld.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft de Inspecteur de aanslag voldoende voortvarend opgelegd, gezien onder meer het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2010, 43.050bis, ECLI:NL:HR:2010:BJ9092, BNB 2010/199?
-
Dient de aanslag te worden verminderd met een bedrag van € 10.093 aan heffingsrente?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.