Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2705, 13-00897
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2705, 13-00897
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 augustus 2014
- Datum publicatie
- 22 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:2705
- Zaaknummer
- 13-00897
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft als gastouder inkomsten genoten. Hij heeft deze inkomsten niet in zijn aangiftebiljet vermeld. Inspecteur legt een navorderingsaanslag op.
Hof: Inspecteur stelt dat de navorderingsaanslag is gebaseerd op informatie uit een landelijk onderzoek. Inspecteur verzuimt deze stukken te overleggen. Inspecteur maakt niet aannemelijk dat sprake is van een nieuw feit. Evenmin maakt de Inspecteur aannemelijk dat belanghebbende te kwader trouw is bij het doen van de aangifte.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00897
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor [vestigingsplaats],
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 18 juli 2013, nummer AWB 12/7140 in het geding tussen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.488, alsmede bij beschikking een boete van € 1.067. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 613. De navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade ten bedrag van € 500 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan hem te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft schriftelijk gerepliceerd bij brief van 12 december 2013 en belanghebbende heeft schriftelijk gedupliceerd bij brieven van 13 januari 2014 en 15 januari 2014.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 26 juni 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] en de heer [B].
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft in het jaar 2007 als gastouder inkomsten genoten voor de opvang van zijn kleinkinderen. In zijn aangifte IB/PVV 2007 heeft belanghebbende deze inkomsten niet aangegeven. De aanslag IB/PVV 2007 is op 8 december 2009 overeenkomstig de aangifte opgelegd.
De zoon van belanghebbende heeft gedurende het jaar 2007 kinderopvangtoeslag ontvangen via voorschotbedragen. Bij beschikking van 19 januari 2008 is het voorschotbedrag nader vastgesteld op € 10.660. Op 9 december 2008 heeft de zoon door middel van een formulier aan Belastingdienst/Toeslagen gegevens over het jaar 2007 verstrekt betreffende de gastouder(s), het voor de opvang betaalde bedrag, de naam van het gastouderbureau, de bemiddelingskosten, de gegevens van de kinderen, het aantal uren opvang per kind en het totale bedrag van de opvangkosten. Op dit formulier staat vermeld dat de zoon aan de gastouder voor opvang in totaal € 14.471 heeft betaald.
Volgens de “Handreiking vervolgacties project gastouders” van 12 augustus 2010 is door de Landelijke Toezichtorganisatie van de Belastingdienst (LTO) en de Belastingdienst/Toeslagen geconstateerd dat het niet of onvoldoende verantwoorden van inkomsten uit kinderopvang door gastouders, een nieuw “blauw risico” vormt. Vervolgens is in januari 2009 een steekproef gehouden in vier regio’s: Limburg, Rijnmond, Noord en Zuidwest. Uit deze steekproef is de conclusie getrokken dat er een aanzienlijk tekort in de naleving (van een deel) van de fiscale wetgeving bestond. Volgens de Handreiking controleert de Belastingdienst/Toeslagen na afloop van het jaar of de kinderopvangtoeslag terecht aan de vraagouder is uitbetaald. Bij deze opvraag wordt ook gevraagd aan welke gastouder (NAW-gegevens en bedrag) er is uitbetaald. Ook werden gegevens opgevraagd bij (grote) gastouderbureaus. De aldus verkregen informatie was in eerste instantie niet goed te koppelen aan de gegevens van het onderdeel van de Belastingdienst dat is belast met de behandeling van de aangiften inkomstenbelasting. Na een nieuwe bewerkingsslag zijn de bestanden met gegevens van de gastouders op 24 september 2010 aan de regio’s verstrekt.
Op 16 december 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vragenbrief gestuurd, waarin melding wordt gemaakt van het feit dat belanghebbende inkomsten ter zake van kinderopvang heeft ontvangen. De Inspecteur vraagt om een specificatie van de inkomsten en de kosten ter zake van deze kinderopvang. Bij brief van 19 december 2010 verzoekt belanghebbende om uitstel van de beantwoording van de gestelde vragen.
Bij brief van 11 januari 2011 kondigt de Inspecteur een navorderingsaanslag aan. Tevens wordt een boete aangekondigd in verband met de door de Inspecteur gestelde grove schuld. In deze brief wordt tevens het volgende gemeld:
“Ik wil benadrukken dat in uw situatie van opzet geen sprake is.”
Na enige correspondentie tussen belanghebbende en de Inspecteur, waarbij belanghebbende onder andere wijst op het niet reageren op zijn brief van 19 december 2010, wordt op 2 april 2011 de navorderingsaanslag opgelegd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Beschikt de Inspecteur over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt?
II. Zo nee, is belanghebbende te kwader trouw?
III. Heeft de Inspecteur de inkomsten uit kinderopvang terecht vastgesteld op € 14.471?
IV. Is de boete terecht opgelegd?
V. Is de beschikking heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
VI. Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding in verband met de lange duur van de behandeling van het bezwaar?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vijf vragen ontkennend en de laatste vraag bevestigend moeten worden beantwoord. Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schadevergoeding refereert belanghebbende aan het oordeel van het Hof. De Inspecteur is - wat de eerste vijf vragen betreft - de tegenovergestelde opvatting toegedaan. De Inspecteur conformeert zich aan de door de Rechtbank vastgestelde immateriële schadevergoeding op een bedrag van € 500.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot vaststelling van een immateriële schadevergoeding overeenkomstig de daarvoor geldende regels. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de immateriële schadevergoeding en het griffierecht, en tot ongegrondverklaring van het beroep tegen de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente.