Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3362, 12-00509 en 12-00520
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3362, 12-00509 en 12-00520
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 augustus 2014
- Datum publicatie
- 8 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:3362
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:288
- Zaaknummer
- 12-00509 en 12-00520
Inhoudsindicatie
Dubbel hoger beroep. Betrokkene, een natuurlijk persoon, houdt middellijk dan wel onmiddellijk de aandelen in meer dan 100 vennootschappen waarover hij tevens de directie voert. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende, een van de vennootschappen, wist dat voorbelasting op facturen niet door de gelieerde vennootschappen zou worden aangegeven en voldaan, dat ter zake sprake is van samenspanning en dat de Rechtbank de correcties ter zake van de Inspecteur ten onrechte ongedaan heeft gemaakt. Ten aanzien van geconstateerde aansluitverschillen tussen de administratie van belanghebbende en gedane aangiften voor de omzetbelasting oordeelt het Hof, evenals de Rechtbank, dat die voor rekening van belanghebbende komen. Ten aanzien van de grief dat de Inspecteur belanghebbende doelbewust aftrek van voorbelasting heeft onthouden, oordeelt het Hof dat de Inspecteur steeds heeft getoetst of belanghebbende voor aftrek van voorbelasting in aanmerking kwam en ook steeds heeft aangegeven waarom aan vennootschappen de BTW-status werd ontnomen. Belanghebbende heeft ook geen recht op vergoeding van immateriële schade wegens termijnoverschrijding.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00509 en 12/00520
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats], hierna: belanghebbende,
en
het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor [plaats],
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 juli 2012, nummer AWB 11/5366, inzake het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur,
betreffende na te noemen beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2004 onder nummer [aanslagnummer] en met dagtekening 22 september 2010 een beschikking teruggaaf omzetbelasting gegeven van € 180 (hierna: de teruggaafbeschikking). Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking € 59 heffingsrente vergoed (hierna: de beschikking heffingsrente).
Belanghebbende is bij brief, gedagtekend 27 september 2010 en bij de Inspecteur binnengekomen op 28 september 2010, in bezwaar gekomen.
Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar, gedagtekend 14 september 2011, heeft de Inspecteur de teruggaafbeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is bij brief, gedagtekend 19 oktober 2011 en bij de Rechtbank per fax binnengekomen op diezelfde dag, in beroep gekomen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het verzoek om schadevergoeding afgewezen, de teruggaafbeschikking vastgesteld op € 1.529, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 637 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij brief, gedagtekend 4 september 2012 en bij het Hof op diezelfde dag per fax binnengekomen, hoger beroep ingesteld, bij het Hof geadministreerd onder nummer 12/00520. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 12 december 2012 schriftelijk gerepliceerd. De Inspecteur heeft op 10 januari 2013 schriftelijk gedupliceerd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank bij brief, gedagtekend 3 september 2012 en bij het Hof binnengekomen op 4 september 2012, eveneens hoger beroep ingesteld, bij het Hof geadministreerd onder nummer 12/00509. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft op 26 maart 2013 schriftelijk gerepliceerd. Belanghebbende heeft op 25 april 2013 schriftelijk gedupliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende per fax op 2 januari 2014 nadere stukken ingediend, gevolgd door binnenkomst per post van die stukken op 6 januari 2014. Deze stukken zijn in kopie verstrekt aan de wederpartij. Ter na te melden zitting heeft het Hof die stukken aangemerkt als pleitnota met bijlagen van belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, in de persoon van de heer [A], de heer [B], advocaat te [C], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D], [E], [F] en [G].
Ter zitting zijn tevens, met instemming van partijen, behandeld de zaken met de kenmerken 12/00495 en 12/00497 (hoger beroep van de Inspecteur respectievelijk van [H] NV), de zaken met de kenmerken 12/00521 tot en met 12/00525 (hoger beroepen van [belanghebbende]), de zaken met de kenmerken 12/00511 en 12/00515 (hoger beroep van de Inspecteur respectievelijk van [J] BV), de zaken met de kenmerken 12/00512 en 12/00519 (hoger beroep van de Inspecteur respectievelijk van [K] BV), de zaak met het kenmerk 12/00516 (hoger beroep van [L] BV), de zaak met het kenmerk 12/00517 (hoger beroep van [M] BV), de zaken met de kenmerken 12/00510 en 12/00518 (hoger beroep van de Inspecteur respectievelijk van [N] BV) en de zaken met de kenmerken 12/00513 en 12/00514 (hoger beroepen van [O] BV).
De Inspecteur heeft vóór de zitting een pleitnota met bijlagen toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. .Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Belanghebbende heeft ter zitting exemplaren van een (tweede) pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij en deze voorgedragen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak voor het Hof de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
Belanghebbende en [H] NV, [J] BV, [K] BV, [L] BV, [M] BV, [N] BV en [O] BV, vennootschappen waarvan een of meerdere zaken gelijktijdig met de onderhavige zaken ter zitting van het Hof zijn behandeld, maken deel uit van een groep van meer dan 100 vennootschappen. Van die vennootschappen, welke alle zijn gevestigd op het adres [a-straat] 3 te [vestigingsplaats], worden de aandelen, middellijk dan wel onmiddellijk, gehouden door de heer [A] voornoemd (hierna: de heer [A]). De heer [A] voert tevens de directie over die vennootschappen (hierna: [P]).
Begin 2001 heeft de Inspecteur aan diverse vennootschappen van [P] vragenbrieven over het ondernemerschap voor de omzetbelasting gezonden, omdat een groot aantal vennootschappen over meer jaren grote teruggaven van omzetbelasting had gevraagd. Op basis van de retour ontvangen informatie heeft de Inspecteur geoordeeld dat voor 31 vennootschappen niet aannemelijk is gemaakt dat daarin economische activiteiten plaatsvinden. Op 14 maart 2001 zijn de OB-nummers van die vennootschappen gedeactiveerd.
Op 2 oktober 2001 heeft de FIOD-ECD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld bij [P]. De daarbij in beslag genomen administratie werd in maart 2003 vrijgegeven. Het onderzoek heeft ertoe geleid dat de heer [A] werd veroordeeld wegens het bewust doen van onjuiste aangiften vennootschapsbelasting en van valsheid in geschrifte.
Belanghebbende is ondernemer. De ondernemingsactiviteiten bestaan in de exploitatie van hotels.
Belanghebbende heeft over het eerste kwartaal 2001 aangifte gedaan, resulterend in een verzoek om teruggave van ƒ 204. Belanghebbende heeft over het tweede kwartaal 2001 aangifte gedaan, resulterend in een verzoek om teruggave van ƒ 677. Belanghebbende heeft over het derde kwartaal 2002 aangifte gedaan, resulterend in een verzoek om teruggave van € 12. Belanghebbende heeft over het tweede kwartaal 2003 aangifte gedaan, resulterend in een verzoek om teruggave van € 8.511. Belanghebbende heeft over het eerste kwartaal 2004 aangifte gedaan, resulterend in een verzoek om teruggave van € 6. Belanghebbende heeft over het tweede kwartaal 2004 aangifte gedaan, resulterend in een verzoek om teruggave van € 956.
De Inspecteur heeft in december 2006 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht zijn de aangiften over het tijdvak 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2004. Tijdens het boekenonderzoek heeft de controlerend ambtenaar onder andere bevonden dat tussen de administratie van belanghebbende en de gedane aangiften omzetbelasting geen aansluiting bestaat. Daarnaast is geconstateerd dat belanghebbende voorbelasting in aftrek heeft gebracht die aan haar in rekening is gebracht door aan haar gelieerde ondernemingen. De voorbelasting is vermeld op facturen die aan belanghebbende zijn uitgereikt en in de administratie van belanghebbende aanwezig zijn. Van het boekenonderzoek is een rapport opgemaakt dat is gedagtekend 7 september 2010.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de beschikking teruggaaf vastgesteld op (afgerond) € 180, berekend als volgt:
beschikking teruggaaf |
1-1-2001 |
/30-6-2004 |
||||
1e kw 2001 |
2e kw 2001 |
3e kw 2002 |
2e kw 2003 |
1e kw 2004 |
2e kw 2004 |
|
verzochte teruggaaf |
f 204 |
f 677 |
€ 12 |
€ 8.511 |
€ 6 |
€ 956 |
balanspost omzetbelasting |
f 0 |
f 0 |
€ 3.127,16 |
€ 319,15 |
€ 870,70 |
€ 0 |
Voorbelasting |
f 688,49 |
f 171,02 |
€ 104,94 |
€ 148,54 |
€ 11,63 |
€ 961,48 |
Correcties |
f 494 |
€ 83,83 |
€ 950 |
|||
verleende teruggaaf |
f 195 |
f 172 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 12 |
€ 88 |
€ 78 |
|||||
teruggaaf per saldo |
€ 180 |
|||||
Heffingsrente |
€ 59 |
|||||
beschikking teruggaaf |
€ 239 |
Bij de teruggaafbeschikking is € 180 teruggegeven. Bij de beschikking heffingsrente is € 59 heffingsrente vergoed.
De Inspecteur heeft over het eerste kwartaal 2001 gecorrigeerd een bedrag van f 494 (= € 224,17) inzake de factuur van [R] BV, in het tweede kwartaal 2003 een bedrag van € 83,83 inzake de factuur van [S] en in het tweede kwartaal 2004 een bedrag van € 950 inzake de factuur van [T] BV, tezamen € 1.258. Die bedragen zijn door de betrokken vennootschappen niet op aangifte aangegeven en voldaan. De teruggaaf is verder tot € 180 beperkt gebleven door de tijdens het boekenonderzoek bevonden aansluitverschillen tussen de administratie van belanghebbende en de gedane aangiften omzetbelasting. Deze aansluitverschillen zijn door de Inspecteur voor 2003 en 2004 becijferd op € 8.921 respectievelijk € 1.882.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de teruggaafbeschikking gehandhaafd.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak de in 2.7 vermelde correcties ongedaan gemaakt en het bedrag van de teruggaafbeschikking nader bepaald op € 1.529
3 Geschil, standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is, naar het Hof begrijpt, in geschil het antwoord op de volgende vragen:
A. Heeft de Rechtbank terecht de correcties ongedaan gemaakt?
B. Is de Inspecteur bij het nemen van de teruggaafbeschikking terecht uitgegaan van aansluitverschillen tussen de administratie van belanghebbende en de gedane aangiften omzetbelasting, een en ander als door de Inspecteur becijferd?
C. Heeft de Inspecteur gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
D. Heeft de Rechtbank belanghebbende de vergoeding van proceskosten voor de bezwaar- en beroepsfase tot het juiste bedrag toegekend?
E. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade wegens termijnoverschrijding?
Belanghebbende beantwoordt vraag de vragen A, C en E bevestigend en de overige vragen ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen ter zitting van het Hof hieraan is toegevoegd, verwijst het Hof naar het proces-verbaal van deze zitting.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van de Inspecteur, gegrondverklaring van het beroep van belanghebbende, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing inzake het griffierecht, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, verlening van teruggaaf omzetbelasting zoals door haar verzocht, met dienovereenkomstige vergoeding van heffingsrente, toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens termijnoverschrijding en toekenning van een vergoeding voor de kosten van bezwaar en beroep tot een bedrag van minimaal € 3.000.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende, gegrondverklaring van het hoger beroep van de Inspecteur, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing houdende afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, alsmede bevestiging van de uitspraken op bezwaar.