Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3376, 13-00777

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3376, 13-00777

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 augustus 2014
Datum publicatie
2 oktober 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:3376
Zaaknummer
13-00777

Inhoudsindicatie

BZN-zaak; voortvarendheid.

Belanghebbende heeft een rekening aangehouden bij een bank in Luxemburg. De saldi en inkomsten zijn door hem niet in zijn aangifte van inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de jaren 1998 tot en met 2008 begrepen. In februari 2005 zijn door de Belgische belastingautoriteiten gegevens verstrekt aan de FIOD/ECD. Het geschil betreft louter de vraag of de Inspecteur de navorderingsaanslagen voortvarend heeft opgelegd. De grieven van belanghebbende zijn gericht op het gestelde niet-voortvarende handelen van de Inspecteur gedurende de periode van maart 2005 tot juni 2010. Belanghebbende onderscheidt hier weer twee perioden, te weten de periode van maart 2005 tot november 2006 en de periode van november 2006 tot juni 2010. Een EDP-medewerker heeft van maart 2005 tot maart 2006 door middel van een geautomatiseerd bestand rekeninghouders geïdentificeerd. Belanghebbende behoorde niet tot de groep rekeninghouders die in deze fase is geïdentificeerd. De grief van belanghebbende regardeert voorts de tijdspanne van november 2006 tot juni 2010, zijnde drie jaren en zeven maanden. In deze periode is de Belastingdienst na een aantal handmatig verrichte identificatiepogingen erin geslaagd belanghebbende als rekeninghouder te identificeren. In juni 2010 is belanghebbende aangeschreven en in 2011 zijn de navorderingsaanslagen opgelegd. Het Hof behandelt eerst de periode van november 2006 tot juni 2010. Nu belanghebbende gemotiveerd heeft gesteld dat de Inspecteur niet voortvarend gehandeld heeft, is het aan de Inspecteur om inzicht te verschaffen in de handelingen die hebben plaatsgevonden ter inspectie. De Inspecteur stelt dat het stilliggen van het dossier gedurende de voormelde periode van drie jaren en zeven maanden louter voortvloeit uit het feit dat hem de sleutel tot de identificatie van belanghebbende ontbrak. Een bewijsaanbod van de Inspecteur wordt als tardief afgewezen. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur door onvoldoende inzicht te geven in de organisatie van de werkzaamheden en te volstaan met een algemene en niet-gespecificeerde duiding van de werkzaamheden niet aannemelijk gemaakt dat een voortvarende behandeling voldoende gewaarborgd was. Het gelijk is aan belanghebbende.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00777

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst Oost Brabant/kantoor [vestigingsplaats],

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 mei 2013, nummer AWB 12/5958, in het geding tussen

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer]H.67 over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV)

opgelegd ten bedrage van € 436.473. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot € 92.911 en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en tot vergoeding van de door belanghebbende betaalde griffierechten.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 12 maart 2014 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A], advocaat te [plaats 1] en [C] advocaat te [plaats 2], als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [E], [F] en [G].

1.5.

Het Hof heeft aan het slot van deze zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende (onderdelen 2.1. tot en met 2.9) feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet bestreden. Het Hof neemt deze feiten over als tussen partijen niet in geschil.

2.1.

Bij brief van 18 februari 2005 hebben de bevoegde Belgische belastingautoriteiten, in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van informatie, gegevens verstrekt aan de FIOD/ECD. Het betreft gegevens van rekeninghouders van de bank Van Lanschot bankiers (Luxembourg) SA (hierna: Van Lanschot). De Belastingdienst is in maart 2005 gestart met het verifiëren en veredelen van deze gegevens. Onderdeel hiervan was het identificeren van de rekeninghouders c.q. belastingplichtigen. De informatie is op projectmatige wijze verwerkt onder de naam “Project Bank Zonder Naam” (hierna: het project).

2.2.

De geautomatiseerde identificatie is door de FIOD afgerond op 27 november 2006 en heeft niet geleid tot identificatie van belanghebbende als rekeninghouder bij van Lanschot. Vervolgens is de FIOD overgegaan tot een handmatige selectie. Uiteindelijk zijn belanghebbende en [B], van wie belanghebbende sinds 1998 is gescheiden, als rekeninghouders geïdentificeerd. Van de desbetreffende bankrekening en de daarop genoten inkomsten zijn door belanghebbende en zijn ex-echtgenote geen melding gemaakt in de aangiften IB/PV.

2.3.

Op 28 juni 2010 heeft de FIOD de uit de voornoemde identificatie voortvloeiende gegevens verstrekt aan de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant.

2.4.

Bij brief van 28 juni 2010 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om

om gegevens en inlichtingen te verstrekken betreffende het aanhouden van (één of meerdere) bankrekeningen in het buitenland. Bij brief van 10 november 2010, ontvangen door de Inspecteur op 12 november 2010, heeft belanghebbende gereageerd op het verzoek van de Inspecteur om de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op het formulier “verklaring in het buitenland aangehouden bankrekeningen” en om de gestelde vragen op het formulier “opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekeningen” te beantwoorden.

2.5.

Tijdens een bespreking op het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende op 15 december 2010 is de gemachtigde van belanghebbende namens belanghebbende akkoord gegaan met de verlenging van de reguliere termijn, eindigend op 31 december 2010, voor het opleggen van navorderingsaanslagen IB/PV over de jaren 1998 en 2005 en vermogensbelasting (VB) over het jaar 1999, alsmede met het afgeven van de eventuele daarbij horende beschikkingen heffingsrente en vergrijpboete na afloop van de reguliere termijn. Het voorgaande is op schrift gesteld en op voornoemde datum door de gemachtigde van belanghebbende ondertekend.

2.6.

Bij brief met dagtekening 7 februari 2011 heeft de Inspecteur ter ondertekening een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de na te vorderen IB/PV over de jaren 1998 tot en met 2008 en de na te vorderen VB over de jaren 1999 en 2000, alsmede de boeten en de heffingsrente daarover naar de gemachtigde van belanghebbende gezonden. In die vaststellingsovereenkomst is neergelegd dat de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting (IB) tot een navordering leidt van € 410.294 aan verschuldigde belasting, heffingsrente en boeten en dat de heffingsgrondslag voor de VB tot een navordering leidt van € 26.926 aan verschuldigde belasting, heffingsrente en boeten. Uit praktische overwegingen zijn partijen overeengekomen om het totaal van de verschuldigde bedragen van € 437.220 (€ 410.294 plus € 26.926) als enkelvoudige inkomstenbelasting te heffen in één navorderingsaanslag over het jaar 2006. In de vaststellingsovereenkomst is tevens bepaald dat tegen de navorderingsaanslag geen bezwaar en/of beroep zal worden aangetekend. De hiervoor genoemde vaststellingsovereenkomst is niet door belanghebbende ondertekend en is na opmerkingen van belanghebbende door de inspecteur aangepast.

2.7.

Bij brief met dagtekening 22 februari 2011 heeft de Inspecteur ter ondertekening een aangepaste vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de na te vorderen IB/PV over de jaren 1998 tot en met 2008 en de na te vorderen VB over de jaren 1999 en 2000, alsmede de boeten en de heffingsrente daarover (hierna: de vaststellingsovereenkomst) naar de gemachtigde van belanghebbende verzonden. In de vaststellingsovereenkomst is neergelegd dat de heffingsgrondslag voor de IB tot een navordering leidt van € 409.547 aan verschuldigde belasting, heffingsrente en boeten en dat de heffingsgrondslag voor de VB tot een navordering leidt van € 26.926 aan verschuldigde belasting, heffingsrente en boeten. Uit praktische overwegingen zijn partijen overeengekomen om het totaal van de verschuldigde bedragen van € 436.473 (€ 409.547 plus € 26.926) als enkelvoudige IB te heffen in één navorderingsaanslag over het jaar 2006. In de vaststellingsovereenkomst is tevens bepaald dat belanghebbende zijn recht behoudt op bezwaar en/of beroep, maar dat dat bezwaar of beroep geen betrekking kan hebben op de omvang van de correctiebedragen enkelvoudige belasting en/of de vorm waarin de heffing heeft plaatsgevonden (één navorderingsaanslag IB 1996). Belanghebbende heeft evenmin afstand gedaan van het recht om met een beroep op EG-recht in bezwaar en beroep te gaan. Belanghebbende is door ondertekening op 9 maart 2011 akkoord gegaan met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Het totaal van de verschuldigde bedragen van € 436.473 is als volgt opgebouwd:

jaar

IB

boete IB

heffings-

rente IB

VB

boete VB

heffings-

rente VB

1998

€ 32 669

€ 16 334

€ 14 841

1999

€ 31 139

€ 15 569

€ 13 211

€ 6 588

€ 3 294

€ 2 795

2000

€ 36 895

€ 18 447

€ 14 314

€ 7 547

€ 3 774

€ 2 928

2001

€ 25 224

€ 12 611

€ 8 686

2002

€ 13 959

€ 6 979

€ 4 346

2003

€ 14 336

€ 7 168

€ 4 075

2004

€ 14 768

€ 7 384

€ 3 681

2005

€ 14 494

€ 7 247

€ 2 888

2006

€ 14 220

€ 7 110

€ 2 575

2007

€ 14 143

€ 7 071

€ 1 927

2008

€ 13 403

€ 6 701

€ 1 132

Totaal

€225 250

€112 621

€ 71 676

€ 14 135

€ 7 068

€ 5 723

2.8.

Met dagtekening 16 april 2011 is aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd naar een verzamelinkomen van € 1.475.032, bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.122 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.454.910. Het verschuldigde bedrag heeft geresulteerd in een te betalen bedrag, inclusief heffingsrente en boeten, van € 436.473, conform de vaststellingsovereenkomst.

2.9.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onderhavige navorderingsaanslag. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd.

2.10.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslag moet worden verminderd met een bedrag van € 343.562 (IB/PV, boeten en heffingsrente over de periode 1998 tot en met 2004).

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend in geschil of de Inspecteur voldoende voortvarend gehandeld heeft als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad, 26 februari 2010, nr. 43050bis, ECLI:NL:HR:2010:BJ9092 en nr. 43670bis, ECLI:NL:HR:2010:BJ9120. Het gaat dan in het bijzonder om de periode vanaf de ontvangst van de in 2.1 bedoelde gegevens op 18 februari 2005 tot aan het moment dat de Inspecteur aan belanghebbende op 28 juni 2010 de in 2.4. bedoelde vragenbrief zond. Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspecteur in de daaropvolgende periode voldoende voortvarend gehandeld heeft.

Belanghebbende is van mening dat de Inspecteur in de periode van februari 2005 tot juni 2010 niet voldoende voortvarend gehandeld heeft. De Inspecteur beantwoordt de vraag in tegenovergestelde zin.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing