Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3519, 12-00815
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3519, 12-00815
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 september 2014
- Datum publicatie
- 3 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:3519
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1046
- Zaaknummer
- 12-00815
Inhoudsindicatie
Belanghebbende ontvangt een vrijgesteld salaris van NAPMA en aan hem is een diplomatiek paspoort toegekend. Belanghebbende is van mening dat tot de diplomatieke privileges en immuniteiten vrijstelling in box 1 én box 3 behoort. Het Hof volgt belanghebbende daar niet in. De vrijstelling van het salaris werkt niet direct of indirect door naar de belastingheffing over overig inkomen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat tussen Nederland en de NAVO afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de belastingheffing in box 3.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00815
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 oktober 2012, nummer AWB 12/1093, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslag en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd (hierna: aanslag IB 2004) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 102.132. Tevens is bij beschikking € 2.038 heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking bezwaar gemaakt.
Belanghebbende heeft bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar (nummer AWB 09/668). De Inspecteur heeft vervolgens bij in één geschrift verenigde uitspraken van 6 maart 2009 de aanslag verminderd in die zin dat alsnog rekening wordt gehouden met een arbeidskorting van € 37 en hij heeft de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
De Inspecteur heeft opnieuw bij in één geschrift verenigde uitspraken van 27 januari 2012 de aanslag verminderd in die zin dat alsnog rekening wordt gehouden met een arbeidskorting van € 37 en hij heeft de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan belanghebbende van € 3.000.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijke gedupliceerd.
De zitting heeft plaatsgehad op 3 oktober 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] en mevrouw [B].
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Het Hof heeft – anders dan aan het slot van het proces-verbaal staat vermeld – het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
De nadere zitting heeft plaatsgehad op 2 juli 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] en mevrouw [B].
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende bezit de Nederlandse nationaliteit en is in het onderhavige jaar werkzaam geweest bij NATO Airborne Early Warning and Control Programme Management Agency (hierna: NAPMA) te Brunssum. Aan belanghebbende is sinds 1979 een diplomatiek paspoort toegekend, dat nadien elke drie jaren is verlengd.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar van NAPMA een vrijgesteld salaris ontvangen. Deze vrijstelling is gebaseerd op artikel 19 van het Verdrag Ottawa van 20/9/51, Trb. 1953, 9 (hierna: Verdrag Ottawa). Belanghebbende is in dienst bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is buitengewoon verlof verleend zonder behoud van bezoldiging. De echtgenote van belanghebbende geniet geen inkomen.
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn binnenlands belastingplichtigen. Belanghebbende is niet premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen omdat hij op grond van artikel 6 Wet financiering volksverzekeringen (hierna: Wfv) in samenhang met artikel 14, leden 1 en 2, Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1990 (hierna: BUB 1990) is uitgesloten van de verzekeringsplicht voor de Nederlandse volksverzekeringen.
Op 31 maart 2005 heeft belanghebbende de aangifte inkomstenbelasting 2004 ingediend, waarin het volgende is opgenomen:
Loon uit dienstbetrekking
Ministerie van Defensie
Pensioenpremie € 10.413 -/-
Inkomsten uit overige werkzaamheden
Opbrengsten € 34.103
Aftrekbare kosten en lasten € 1.812
€ 32.291
Eigen woning
Eigenwoningforfait € 2.518
Persoonsgebonden aftrek
Ziektekosten/buitengewone uitgaven € 19.037
Drempel € 2.732 -/-
Aftrekbare ziektekosten/buitengewone uitgaven € 16.305 -/-
Giften € 439 -/-
Totaal € 7.652
Verder is een bedrag van € 4.332 opgenomen als ingehouden dividendbelasting.
Met dagtekening 16 november 2007 is aan belanghebbende de aanslag IB 2004 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 102.132. De Inspecteur heeft met omkering van de bewijslast het vermogen uit sparen en beleggen per begin en eind van het jaar vastgesteld op € 2.717.386 respectievelijk € 2.995.357, aangezien belanghebbende dit vermogen niet in zijn aangifte in box 3 heeft aangegeven. In plaats daarvan had belanghebbende de werkelijke inkomsten uit het vermogen in box 1 aangegeven bij “Opbrengsten uit overige werkzaamheden”. Voorts is de pensioenpremie niet in aftrek toegelaten en is de persoonsgebonden aftrek in verband met de wijziging van het drempelinkomen gecorrigeerd tot een bedrag van € 13.101.
Belanghebbende heeft bij brief van 20 december 2007 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB 2004. Nadat de Rechtbank de uitspraak op bezwaar had vernietigd (zie 1.2 en 1.3), heeft de Inspecteur op 27 januari 2012 opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar is afgewezen, met uitzondering van een nog te verlenen arbeidskorting voor het inkomstenbelastingdeel van € 37.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Naar het Hof belanghebbende begrijpt, zijn de antwoorden op de volgende vragen in geschil:
A. Is sprake van schending van het recht op een behoorlijk proces?
B. Heeft belanghebbende recht op een algehele belastingvrijstelling, zodat ook zijn inkomen uit sparen en beleggen van belasting is vrijgesteld?
C. Heeft belanghebbende recht op aftrek van pensioenpremies, in de vorm van negatief loon, van NATO en ABP?
D. Moet bij de berekening van het eigenwoningforfait rekening worden gehouden met de Wet Hillen?
E. Wordt het vrijgestelde inkomen ten onrechte in aanmerking genomen bij de berekening van de drempel bij de persoonsgebonden aftrek?
F. Zijn de heffingskortingen onjuist berekend?
G. Moet de aanslag worden vernietigd wegens overschrijding van de redelijke termijn?
H. Is ten onrechte geen rekening gehouden met het verlies uit werk en woning over het jaar 2003 van € 1.774?
I. Moet de heffingsrente worden beperkt?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van de zittingen opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en de aanslag. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar betreffende de beschikking heffingsrente in die zin dat de heffingsrente wordt berekend over de periode 1 januari 2005 tot 1 mei 2006.