Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-02-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:357, 13-00914
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-02-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:357, 13-00914
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 februari 2014
- Datum publicatie
- 10 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:357
- Zaaknummer
- 13-00914
Inhoudsindicatie
Na verwijzing, zie Hoge Raad van 12 juli 2013, nr 12/02259, ECLI:NL:HR:2013:21, voor instellen van beroep wegens niet tijdig beslissen op teruggaafverzoeken omzetbelasting geen vergoeding van werkelijke proceskosten.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00914
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V., gevestigd [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 16 december 2010, nummers AWB 10/1175, 10/1177, 10/1179, 10/1180, 10/1182, 10/1183, 10/1185, 10/1188, 10/1189, 10/1191, 10/1193, 10/1195, 10/1196, 10/1199, 10/1201 en 10/1202, inzake het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland,
hierna: de Inspecteur,
betreffende het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting voor het tijdvak januari 2008 (hierna: het teruggaafverzoek januari 2008).
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft bij een zestiental aangiften voor tijdvakken, gelegen in de periode januari 2008 tot en met november 2008 en de periode januari 2009 tot en met mei 2009 de Inspecteur verzocht om teruggaaf van omzetbelasting (hierna: de teruggaafverzoeken).
Belanghebbende heeft op 29 maart 2010 bij de Rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door de Inspecteur op het teruggaafverzoek januari 2008, alsmede wegens het niet tijdig beslissen op vijftien gelijksoortige teruggaafverzoeken. Ter zake van deze beroepen bij de Rechtbank geregistreerd onder de nummers AWB 10/1175, 10/1177, 10/1179, 10/1180, 10/1182, 10/1183, 10/1185, 10/1188, 10/1189, 10/1191, 10/1193, 10/1195, 10/1196, 10/1199, 10/1201 en 10/1202, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal, in de zaak van het teruggaafverzoek januari 2008 met nummer AWB 10/1175, een griffierecht geheven van € 297. De Rechtbank heeft de beroepen bij in één geschrift vervatte uitspraken gegrond verklaard, de Inspecteur opgedragen alsnog op de teruggaafverzoeken te beslissen en vergoeding van griffierecht en proceskosten gelast.
Tegen de uitspraken van de Rechtbank heeft belanghebbende, in één geschrift vervat, hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem, welk hoger beroep is gesplitst in zestien zaken geregistreerd onder de nummers 11/00043 tot en met 11/00058. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van het Gerechtshof Arnhem van belanghebbende eenmaal, in de zaak van het teruggaafverzoek januari 2008 met kenmerk 11/00043, een griffierecht geheven van € 448. Bij zijn in een geschrift vervatte uitspraken van 20 maart 2012, nummers 11/00043 tot en met 11/00058, heeft het Gerechtshof Arnhem de uitspraken van de Rechtbank vernietigd en de ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraken van Hof Arnhem zijn, op het beroep in cassatie van belanghebbende, bij arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, nummer 12/02259, ECLI:NL:HR:2013:21 (hierna: het verwijzingsarrest), vernietigd en verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
De Inspecteur heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, bij brief van 26 september 2013 een conclusie op het verwijzingsarrest ingediend. Belanghebbende is door het Hof in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verwijzingsarrest en op de conclusie van de Inspecteur, hetgeen zij heeft gedaan bij conclusie van 4 oktober 2013.
Het onderzoek ter zitting (alsmede van de vijftien zaken bij het Hof bekend onder de kenmerken 13/00915 tot en met 13/00929) heeft plaatsgehad op 10 december 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [gemachtigde 1], als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mevrouw [gemachtigde 2], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld (waarin belanghebbende met eiseres is aangeduid en de Inspecteur met verweerder):
“Eiseres heeft door het doen van maandaangiften over de periode januari 2008 tot en met juni 2009 achttien teruggaafverzoeken ingediend, zoals onder 1 genoemd.
Naar aanleiding van deze teruggaafverzoeken heeft verweerder verzocht om inzage in de administraties over de jaren 2007 tot en met 2009.
Medio 2008 is door eiseres een kort geding aangespannen om te komen tot de teruggaafverzoeken, dan wel een recht op een voorschot. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen (uitspraak van rechtbank Arnhem, 23 september 2008, 173374/KG ZA 08-484).
Op 20 november 2008 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en verweerder. In een gespreksnotitie is daarover onder meer opgenomen:
‘(…)Invoer administratie 2007 is bijna gereed volgens [A]. ‘hou het er maar op dat het door mijn personeel gebeurt”. Hij zal contact met ons opnemen als het helemaal klaar is voor de voortzetting/aanvang van het boekenonderzoek. Voorraadwaardering eind 2006 is natte vingerwerk geweest. [A] heeft een “samenstellingsopdracht” dus controleert hij niets. Daarentegen weet het met grote stelligheid te vertellen dat er geen malversaties geschieden binnen de Polakbedrijven. ‘
Op 24 december 2009 is door [B], werkzaam bij Belastingdienst Limburg, kantoor [C] aan de behandelend inspecteur een renseignement toegezonden met daarin de volgende mededeling:
‘Volgens mijn gegevens heeft [belanghebbende] B.V., [adres] 35, [postcode] [plaats], [nummer], een of meer facturen niet (geheel) betaald. Het betreft de op bijgaande lijst vermelde facturen.
Op grond van artikel 29, lid 2, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is zij daarom nu de (in het verleden) in aftrek gebrachte omzetbelasting verschuldigd.’
Op 26 maart 2010 is door verweerder besloten dat het boekenonderzoek zou worden hervat. Tegelijkertijd is door eiseres eveneens op 26 maart 2010 bij de rechtbank beroep ingediend tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Hierdoor is door verweerder geen uitvoering gegeven aan het besluit het boekenonderzoek te hervatten.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd verklaard dat de schade ziet op de kosten van de procedure, die volgens de laatste berekening zo’n € 38.000 bedragen. Hier moeten nog de kosten van de onderhavige procedure worden bijgeteld.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij het punt van de ingebrekestelling laat vallen.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een vergoeding tot tenminste 90% van de werkelijke proceskosten ten bedrage van € 20.161,07 door haar gemaakt in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank.
Belanghebbende is van mening, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan niets toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover daarbij de veroordeling in de proceskosten forfaitair is bepaald, en handhaving van de uitspraak voor het overige, gegrondverklaring van het beroep en vergoeding van de door haar gevraagde proceskosten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.