Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3613, 12-00165

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3613, 12-00165

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 september 2014
Datum publicatie
16 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:3613
Zaaknummer
12-00165

Inhoudsindicatie

De Inspecteur heeft voldoende voortvarend gehandeld in de periode voorafgaand aan het opleggen van de aanslag. Het tijdsverloop dat kennelijk gepaard is gegaan met het, aan de hand van de in mei en juni 2002 door belanghebbende aan de Inspecteur gezonden stukken, vaststellen door de Inspecteur van te corrigeren belasting- en heffingsrentebedragen, welke tijdsverloop duurde tot 23 oktober 2002, is niet onredelijk lang. Het tijdsverloop dat is verstreken tussen 9 december 2002, de dag waarop belanghebbende de door haar ondertekende vaststellingsovereenkomst aan de Inspecteur zond, en 26 februari 2003, de dag waarop de aanslag is gedagtekend, is evenmin onredelijk lang.

De boete kan, gezien het overlijden van de echtgenoot, niet in stand blijven.

Belanghebbende heeft geen recht op een hogere immateriële schadevergoeding wegens de, met instemming van belanghebbende, lange duur van de behandeling van het bezwaar dan de door de Rechtbank toegekende vergoeding.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00165

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 maart 2012, kenmerk AWB 11/1893, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant,

hierna: de Inspecteur

betreffende de na te melden aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] met dagtekening 26 februari 2013 een navorderingsaanslag vermogensbelasting voor het jaar 2000 (hierna: de aanslag) opgelegd naar een bedrag van € 36.586. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan belanghebbende van € 500.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 april 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn partijen toen verschenen en gehoord.

1.6.

Aan het slot van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene partij gesteld en door de andere niet, althans onvoldoende, weersproken.

2.1.

De overleden echtgenoot van belanghebbende (hierna: [A]) beschikte op 31 januari 1994 over een tweetal bankrekeningen bij Kredietbank Luxemburg (hierna: KB Lux) te Luxemburg (hierna: de bankrekeningen). Ter zake van de bankrekeningen zijn geen gegevens in aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting over de jaren 1994 tot en met 2000 vermeld.

2.2.

Nadat [A] als houder van de bankrekeningen was geïdentificeerd, heeft de Inspecteur met dagtekening 8 januari 2002 een eerste vragenbrief gezonden aan diens erven.

2.3.

Met dagtekening 16 januari 2002 is een rappelvragenbrief met bijlage verzonden. Met dagtekening 22 januari 2002 is een tweede vragenbrief aan belanghebbende verzonden. Het laatstgenoemde schrijven is gevolgd door een herhaald verzoek om informatie, gedagtekend 26 april 2002.

2.4.

Met dagtekening 6 mei 2002 heeft belanghebbende een verklaring buitenlandse bankrekeningen aan de Inspecteur gezonden. Bij dat schrijven zijn zeven bladzijden gevoegd, houdende getypte overzichten van transacties betreffende de bankrekeningen en andere rekeningen.

2.5.

Met dagtekening 12 juni 2002 heeft belanghebbende, in aanvulling op het zojuist genoemde schrijven van 6 mei 2002, fotokopieën van bankafschriften en -overzichten betreffende de bankrekeningen aan de Inspecteur gezonden.

2.6.

Met dagtekening 23 oktober 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende een brief met bijlagen gezonden, houdende berekeningen van de te weinig geheven belasting en in verband daarmee nog verschuldigde heffingsrente over de jaren 1994 tot en met 2000.

2.7.

Bij schrijven met dagtekening 24 oktober 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende een vaststellingsovereenkomst ter ondertekening toegezonden.

2.8.

In november 2002 vond enkele malen telefonisch contact plaats tussen de Inspecteur en de toenmalige gemachtigde van belanghebbende.

2.9.

Met dagtekening 9 december 2002 zond belanghebbende een ondertekend exemplaar van een document getiteld “vastlegging afspraken” aan de Inspecteur.

2.10.

Met dagtekening 21 februari 2003 zond de Inspecteur belanghebbende een brief met als onderwerp “vaststellingsovereenkomst”, waarin de inhoud van de afspraken tussen partijen ten aanzien van de formalisering van de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting over de onderhavige jaren is opgenomen.

2.11.

Met dagtekening 26 februari 2003 is de aanslag opgelegd. In het bedrag van de aanslag is een boete begrepen van € 368.

2.12.

Met dagtekening 21 februari 2003 heeft belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In het desbetreffende geschrift is verzocht om uitstel voor de motivering van het bezwaar met lopende procedures betreffende de vraag naar de betrouwbaarheid van door de Belastingdienst gebruikte microfiches (hierna ook: de procedure tussen [B] en de Belastingdienst).

2.13.

Bij brief met dagtekening 19 maart 2003 heeft de Inspecteur de ontvangst van het voornoemde bezwaarschrift bevestigd en belanghebbende verzocht om instemming met aanhouding van het bezwaar tot na het onherroepelijk worden van uitspraken in verschillende lopende procedures, waaronder de procedure tussen [B] en de Belastingdienst.

2.14.

Bij brief met dagtekening 20 maart 2003 heeft belanghebbende ingestemd met de zojuist genoemde aanhouding.

2.15.

Bij brief met dagtekening 3 december 2008 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat de uitspraak op bezwaar wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van na het arrest de Hoge Raad inzake de procedure tussen [B] en de Belastingdienst nog lopende procedures, waaronder die betreffende de zaken X en Passenheim-van der Schoot (C-155/08 en C-157/08).

2.16.

Bij brief met dagtekening 26 januari 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld uitspraak op bezwaar te kunnen doen en belanghebbende bij die brief een bijlage gezonden door middel waarvan belanghebbende te kennen kon geven of zij het bezwaar nader wenste te motiveren en of zij gehoord wilde worden. De gedingstukken bevatten geen reactie van belanghebbende naar aanleiding van dit schrijven.

2.17.

Bij brief met dagtekening 21 februari 2011 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Deze brief behelst onder meer het volgende:

“(…) Onder verwijzing naar de reeds gevoerde correspondentie en met name de brief van 26 januari 2011 van mijn collega de heer [C], waar u niet nader op hebt gereageerd wordt de aanslag gehandhaafd.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Dient de aanslag te worden verminderd op de grond dat de Inspecteur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de periode voorafgaand aan het opleggen van de aanslag?

  2. Dient de aanslag te worden verminderd met het bedrag van een daarin begrepen boete van € 368 (ƒ 811)?

  3. Heeft belanghebbende recht op een hogere immateriële schadevergoeding wegens de lange duur van behandeling van het bezwaar dan de door de Rechtbank toegekende vergoeding van € 500?

Belanghebbende is van mening dat alle vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.2.

De Inspecteur heeft ter zitting het door hem ingestelde incidentele hoger beroep ingetrokken.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag en tot veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van door belanghebbende geleden immateriële schade ten bedrage van € 1.000. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing