Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3616, 13-01063

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3616, 13-01063

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 september 2014
Datum publicatie
8 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:3616
Zaaknummer
13-01063

Inhoudsindicatie

Oordeel Hof in verwijzingszaak Hoge Raad van 4 oktober 2013, 12/02177, ECLI:NL:HR:2013:782

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van de omzetbelasting die in rekening is gebracht voor de woning. Het geschil spitst zich, na verwijzing, toe op de vraag of belanghebbende met de verhuur van de garage en de kantoorruimte een economische activiteit heeft verricht. Na verwijzing moet het Hof onderzoeken of (I) belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in ruil voor het duurzaam ter beschikking stellen van de kantoorruimte en de parkeerruimte van de met haar gelieerde vennootschap een vergoeding ontvangt; en of (II) belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de kantoorruimte en parkeerruimte duurzaam ter beschikking zijn gesteld aan de gelieerde vennootschap om te worden gebruikt als kantoorruimte voor haar directeur respectievelijk als parkeerruimte voor de bedrijfsauto, en is aannemelijk gemaakt dat deze ruimten ook daadwerkelijk hiervoor worden gebruikt.

Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de Inspecteur niet het begin van bewijs bijgebracht dat zij in ruil voor het ter beschikking stellen van de kantoorruimte en de parkeerruimte een vergoeding van de gelieerde vennootschap heeft ontvangen. Reeds hierom is niet aannemelijk geworden dat de ruimten worden gebruikt om er (duurzaam) opbrengst uit te verkrijgen en is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de dienstverlening door belanghebbende moet worden aangemerkt als een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van BTW-richtlijn 2006.

Het Hof overweegt vervolgens ten overvloede dat belanghebbende tegenover de betwisting door de Inspecteur evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het beroep is ongegrond.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/01063

Uitspraak op het hoger beroep van

de maatschap [A] en [B],

gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem te Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 19 mei 2011, nummer AWB 09/4751 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Randmeren van de rijksbelastingdienst

hierna: de Inspecteur,

met betrekking tot na te noemen naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over de tijdvakken in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, naar een bedrag van € 145.926. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38. De Rechtbank heeft bij schriftelijke uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118,00. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Bij zijn uitspraak van 13 maart 2012, 11/00477, heeft het Gerechtshof Arnhem, ECLI:NL:GHARN:2012:BW0456 de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

1.5.

De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem is, op het beroep in cassatie van belanghebbende, bij arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 2013, 12/02177, ECLI:NL:HR:2013:782 (hierna: het verwijzingsarrest), vernietigd en het geding is verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.

1.6.

Van de Inspecteur is, nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld door het Hof bij brief van 5 november 2013, geen reactie op het verwijzingsarrest ontvangen.

1.7.

Belanghebbende is door het Hof bij brief van [datum] in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verwijzingsarrest. Belanghebbende heeft niet gereageerd.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 mei 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende de heer [A] en mevrouw [B], ter bijstand vergezeld van de heer [C], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D], [E],[F] en [G].

1.9.

De Inspecteur heeft ter zitting zijn op 28 november 2013 gedateerde reactie op het verwijzingsarrest overgelegd. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft hij daarbij een kopie van een e-mail overgelegd. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft zij daarbij 11 foto’s overgelegd. Tijdens een schorsing van het onderzoek ter zitting hebben partijen en het Hof kennis genomen van al deze stukken.

1.10.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen is vermeld in het verwijzingsarrest onder 3.1.1 tot en met 3.1.6 en naar hetgeen is vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem onder 2.1 tot en met 2.8, welke overwegingen het Hof overneemt en die als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. De in die overwegingen vermelde feiten neemt het Hof als vaststaand over.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van de omzetbelasting die in rekening is gebracht voor de woning. Het geschil spitst zich, na verwijzing, toe op de vraag of belanghebbende met de verhuur van de garage en de kantoorruimte een economische activiteit heeft verricht.

Belanghebbende beantwoordt deze laatste vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing