Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3753, 13-00399 tot en met 13-00414
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3753, 13-00399 tot en met 13-00414
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 september 2014
- Datum publicatie
- 16 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:3753
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:960, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 13-00399 tot en met 13-00414
Inhoudsindicatie
Belanghebbendes gemachtigde heeft te laat beroep ingesteld en is niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Naar het oordeel van het Hof is de beroepstermijn aangevangen op de dag waarop een afschrift van de uitspraken ten kantore van de gemachtigde is binnengekomen. De gemachtigde heeft drie weken en vier dagen nadat hij kennis nam van de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Naar het oordeel van het Hof heeft de gemachtigde aldus handelende niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd beroep ingesteld. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 13/00399 tot en met 13/00414
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 januari 2013, nummers AWB 12/1117 tot en met 12/1122 en 12/1124 tot en met 12/1133, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de na te noemen aanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij zijn tevens kwijtscheldingsbesluiten genomen ter zake van in de aanslagen begrepen verhogingen, dan wel boetebeschikkingen gegeven, alsmede beschikkingen inzake heffingsrente. Het betreft de navolgende aanslagen:
Jaar |
Aanslagnummer eindigend op |
Dagtekening |
Verhoging/boete |
1995 |
H57 |
28 december 2007 |
Ja |
1996 |
H67 |
15 november 2008 |
Ja |
1997 |
H77 |
15 november 2008 |
Ja |
1998 |
H87 |
15 november 2008 |
Ja |
1999 |
H97 |
15 november 2008 |
Ja |
2000 |
H07 |
15 november 2008 |
Ja |
2001 |
H17 |
15 november 2008 |
Ja |
2002 |
H27 |
28 december 2007 |
Ja |
2003 |
H37 |
15 november 2008 |
Ja |
2004 |
H47 |
15 november 2008 |
Ja |
2005 |
H57 |
14 november 2008 |
Ja |
Voorts zijn aan belanghebbende de navolgende navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd met kwijtscheldingsbesluiten ter zake van in die aanslagen begrepen verhogingen, dan wel boetebeschikkingen gegeven, alsmede beschikkingen inzake heffingsrente:
Jaar |
Aanslagnummer |
Dagtekening |
Verhoging/boete |
1996 |
K67 |
28 december 2007 |
Ja |
1997 |
K77 |
15 november 2008 |
Ja |
1998 |
K87 |
15 november 2008 |
Ja |
1999 |
K97 |
15 november 2008 |
Ja |
2000 |
K07 |
15 november 2008 |
Ja |
Alle voornoemde aanslagen en beschikkingen worden hierna gezamenlijk aangeduid als “de aanslagen en beschikkingen”. De in de aanslagen begrepen verhogingen na eventuele kwijtschelding worden hierna begrepen onder de term “boetes”.
Na tegen de aanslagen en beschikkingen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 18 juni 2009 de aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken door middel van één beroepschrift in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dat beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 april 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Partijen zijn aldaar verschenen en gehoord.
. Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is gezonden.
Van oordeel dat het onderzoek niet volledig was geweest, heeft het Hof het onderzoek heropend en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijke inlichtingen te verschaffen, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene partij gesteld en door de andere niet, althans onvoldoende, weersproken.
Met de onder 1.1. hiervóór vermelde dagtekeningen zijn aan belanghebbende de aanslagen en beschikkingen opgelegd onderscheidenlijk gegeven.
Bij brief met dagtekening 8 januari 2008 heeft de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) als zodanig bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en beschikkingen met dagtekening 28 december 2007. Bij brief met dagtekening 11 december 2008 heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en beschikkingen met dagtekening 14 en 15 november 2008.
Het tot de gedingstukken behorende geschrift waarin de uitspraken op bezwaar zijn vervat, is gedagtekend 18 juni 2009. Dat geschrift is, blijkens de aanhef, geadresseerd aan de gemachtigde.
Een afschrift van uitspraken op bezwaar is, als bijlage bij een conclusie van antwoord in een civiele procedure tussen belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst/Zuidwest (hierna ook: de conclusie van antwoord), namens die ontvanger aan de gemachtigde gestuurd. De conclusie van antwoord en dat afschrift zijn op 5 oktober 2011 ten kantore van de gemachtigde binnengekomen. De gemachtigde heeft op 13 februari 2012 feitelijk kennis genomen van bedoeld afschrift.
Met dagtekening 14 februari 2012 heeft belanghebbende de Inspecteur als volgt bericht:
“(…)
Betreft: aanslagen (…) ten name van [belanghebbende] (…)
Met zeer grote verbazing heb ik kennis genomen van het dossier van de Ontvanger, welke een uitspraak op bezwaarschrift d.d. 18 juni 2009 bevat inzake de bovenvermelde aanslagen.
Ik heb deze uitspraak op bezwaarschrift nimmer ontvangen en heb hiervan derhalve geen kennis kunnen nemen. (…)
In het licht van het bovenstaande verzoek ik u derhalve om alsnog een uitspraak op bezwaarschrift te doen ten aanzien van de in margine bedoelde aanslagen, waarmee ik alsdan – namens de belanghebbende – in de gelegenheid gesteld wordt om op adequate wijze te reageren.
Mocht u onverhoopt in weerwil van bovenstaande van mening zijn belanghebbende geen uitspraak op bezwaarschrift te sturen, dan verzoek ik u mij dit schriftelijk, uitgebreid gemotiveerd, aan te willen geven. (…)”
Met dagtekening 1 maart 2012 heeft de Inspecteur in reactie op het laatstgenoemde schrijven van gemachtigde gereageerd. Het desbetreffende schrijven behelst onder meer het volgende:
“(…)
U vraagt mij alsnog uitspraak op bezwaar te doen. Ik kan daaraan niet voldoen. Ik kan op bezwaarschriften waarop al geruime tijd geleden uitspraak is gedaan, niet nogmaals uitspraak doen.
(…)”
De gemachtigde heeft bij schrijven met dagtekening 7 maart 2012 als zodanig beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Het beroepschrift is op 9 maart 2012 door de Rechtbank ontvangen en is niet voorzien van de gronden van het beroep. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, en hetgeen door hen op de zitting daaraan is toegevoegd, waarvoor wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot terugwijzing van de zaken naar de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.