Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3755, 20-003904-13

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3755, 20-003904-13

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 september 2014
Datum publicatie
23 september 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:3755
Formele relaties
Zaaknummer
20-003904-13
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 69

Inhoudsindicatie

Art. 69 AWR. Belastingfraude. Verdachte doet aangifte voor de inkomstenbelasting op grond van een fiscaalrechtelijk standpunt dat door de belastingdienst niet wordt gedeeld. Verdachte kon en mocht redelijkerwijs menen aangifte te doen op een wijze die toelaatbaar was. Dat zijn standpunt de belastingdienst onwelgevallig is hoefde hem er niet van te weerhouden aangifte te doen zoals hij heeft gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-003904-13

Uitspraak : 23 september 2014

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 november 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-994072-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,

wonende te [adres].

Hoger beroep

Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van ‘opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen’ veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een geldboete van EUR 13.000,--, subsidiair 100 dagen hechtenis.

De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een geldboete van EUR 13.000,--, subsidiair 100 dagen hechtenis.

De verdediging heeft primair niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging bepleit, subsidiair vrijspraak en meer subsidiair schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, althans een voorwaardelijke taakstraf of een taakstraf van zeer beperkte duur.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof – anders dan de rechtbank – niet tot een bewezenverklaring komt.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 29 juli 2010 in de gemeente Tilburg en/of Apeldoorn, althans in Nederland, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2009 (D-012, pag. 95 proces-verbaal) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Tilburg en/of Apeldoorn, in elk geval bij de Inspecteur der belastingen of Belastingdienst, ingeleverde aangifte inkomstenbelasting over genoemd jaar een te laag verzamelinkomen en/of een te lage belastbare winst, althans een te laag belastbaar bedrag, opgegeven, terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging

De raadsman heeft niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging bepleit. Daartoe is – onder verwijzing naar de appelschriftuur – aangevoerd dat de strafvervolging van de verdachte op de navolgende twee punten in strijd is met de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten 2010 (Stcrt. 2009, nr. 20351, kortweg: ATV-richtlijn 2010)1, hierna: de Richtlijn.

( a) Op grond van de Richtlijn dient bij de aanmelding, selectie en vervolgingsbeslissing te worden beoordeeld en vastgesteld of voor ten minste het drempelbedrag sprake is van opzet. Die beoordeling en vaststelling heeft niet kunnen plaatsvinden tijdens het tripartiete overleg (hierna: TPO), waarin is besloten de verdachte te vervolgen. Op dat moment, 9 februari 2012, was de visie (“fiscale opinie”) van belastingambtenaar [naam] over de toepassing van het recht immers nog niet bekend.

( b) Verdachtes beroep van belastingadviseur kan niet worden aangemerkt als een vervolgingsaspect in de betekenis van de Richtlijn. In dit verband heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank in het kader van het bewijs van het opzet van de verdachte op het doen van een onjuiste belastingaangifte heeft overwogen dat hij tevoren advies bij een onafhankelijke deskundige had moeten inwinnen of vooroverleg met de inspecteur van de rijksbelastingdienst had moeten plegen. Nu de verdachte aldus door de rechtbank als een leek is behandeld, dient zijn beroep niet als statusfactor in de zin van de Richtlijn in beschouwing te worden genomen.

Het hof overweegt als volgt.

De Richtlijn houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:

“4.3 Vervolgingsrichtlijnen

Nadeel

Overige aspecten

BESLISSING