Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3813, 13-00326

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3813, 13-00326

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 september 2014
Datum publicatie
24 november 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:3813
Formele relaties
Zaaknummer
13-00326

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV 2009 en beschikking heffingsrente

Aan belanghebbende is met dagtekening 22 mei 2010 een voorlopige aanslag opgelegd.

Hierbij is het brutobedrag van de in 2009 ontvangen uitkering ten onrechte niet meegenomen in het verzamelinkomen en is aan belanghebbende een bedrag van € 1.189 aan loonheffing teruggegeven en een bedrag aan heffingsrente van € 28.

Op 27 september 2011 heeft tussen belanghebbende en de Inspecteur een hoorgesprek plaatsgevonden over de navorderingsaanslag IB/PVV 2008. In dat gesprek is gesproken over de openstaande bedragen aan belasting op dat moment. Belanghebbende heeft aan de Inspecteur gevraagd om nogmaals na te kijken of er inderdaad geen te betalen bedragen aan belasting openstonden. De Inspecteur heeft dit gedaan en op 28 september 2011 telefonisch tegenover belanghebbende verklaard dat er op dat moment géén te betalen bedragen aan belasting meer openstonden.

Bij de met dagtekening 25 juli 2012 vastgestelde definitieve aanslag 2009 is de ontvangen uitkering alsnog tot het verzamelinkomen gerekend, hetgeen heeft geresulteerd in een te betalen bedrag aan belasting van € 1.189 en een te betalen bedrag aan heffingsrente van € 94.

Het Hof komt tot de volgende oordelen:

Belanghebbende kan aan de uitlatingen van de Inspecteur niet het vertrouwen ontlenen dat die uitlatingen mede betrekking hebben op de onderhavige aanslag. Deze aanslag is immers eerst in 2012 opgelegd en daardoor redelijkerwijze niet op te vatten als een schuld die belanghebbende reeds op 28 september 2011 bij de belastingdienst had openstaan.

De Inspecteur was niet gehouden actief op zoek te gaan naar de hoogte van de verschuldigde belasting en hoefde evenmin een expliciet voorbehoud te maken of waarschuwing te geven dat de verstrekte informatie niet zag op nog op te leggen aanslagen.

Belanghebbende kon zich er van bewust zijn dat de voorlopige aanslag onjuist was, daar het belastbare inkomen uit werk en woning op nihil was vastgesteld terwijl hij in de aangifte een inkomen van € 9.537 heeft aangegeven. Ook al zou deze fout bij het opleggen van de voorlopige aanslag aan de Inspecteur kunnen worden toegerekend, dan nog kan belanghebbende geen vertrouwen ontlenen aan die voorlopige aanslag, noch kan gesteld worden dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel door de Inspecteur.

Uitgaande van de omstandigheid dat, naar algemeen bekend is, het opleggen van voorlopige aanslagen een massaproces is, waarin een grondige beoordeling van de voorhanden gegevens in de regel niet aan de orde komt, heeft belanghebbende niet kunnen menen dat er sprake is geweest van een bewuste en weloverwogen standpuntbepaling van de Inspecteur.

Het Hof komt tot de conclusie dat er geen sprake is van schending van het vertrouwens- en of zorgvuldigheidsbeginsel door de Inspecteur. De aanslag is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Dit geldt ook voor de beschikking heffingsrente.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00326

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 februari 2013, nummer AWB 12/4830 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Oost- Brabant/kantoor [vestigingsplaats] van de rijksbelastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 25 juli 2012 voor het jaar 2009 onder aanslagnummer [aanslagnummer] een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.537, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 94.

De aanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118,00.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 13 februari 2014 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote [de vrouw], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] en de heer [B].

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.8.

Het Hof heeft in deze zaak op 27 februari 2014 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 3 maart 2014 aan partijen verzonden.

1.9.

Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 24 april 2014 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, met dagtekening 18 februari 2010 een handgeschreven aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2009 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.537. De daarop ingehouden loonheffing bedroeg volgens de aangifte € 1.189. Het aangiftebiljet is ter inspectie ontvangen op 7 april 2010.

2.2.

Bij het invullen van het onder 2.1 genoemde aangiftebiljet heeft belanghebbende het bedrag aan ingehouden loonheffing wél ingevuld, maar in de daarop volgende kolom, ‘Pensioen of uitkering’, niet het brutobedrag van zijn inkomen. Onder de streep bij ‘Totaal’ is wél de ingehouden loonheffing en het brutobedrag van het inkomen van respectievelijk € 1.189 en € 9.537 ingevuld.De handgeschreven aangifte is bij binnenkomst bij de belastingdienst via een volledig geautomatiseerde scanstraat in [C] ingelezen. Daarbij is bij het opleggen van de voorlopige aanslag van 22 mei 2010 voor het jaar 2009 het bruto-uitkeringsbedrag van de gemeente [woonplaats] niet meegenomen bij het vaststellen van het verzamelinkomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is dientengevolge vastgesteld op nihil, zodat de voorlopige aanslag resulteerde in een teruggaaf aan belasting van € 1.189 en een bedrag aan heffingsrente van € 28.

2.3.

Op 27 september 2011 heeft tussen belanghebbende en de Inspecteur, in de persoon van mevrouw [D], een hoorgesprek plaatsgevonden naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008. In dat gesprek is gesproken over de openstaande bedragen aan belasting op dat moment. Belanghebbende heeft aan mevrouw [D] gevraagd om nogmaals na te kijken of er inderdaad geen te betalen bedragen aan belasting openstonden. Mevrouw [D] heeft dit gedaan en op 28 september 2011 telefonisch tegenover belanghebbende verklaard dat er op dat moment géén te betalen bedragen aan belasting meer openstonden.

2.4.

In het door mevrouw [D] op 28 september 2011 opgemaakte verslag van het hoorgesprek van 27 september 2011 is in de vierde alinea het volgende vermeld:

‘De [belanghebbende] wil graag schoon schip maken in verband met de opstart van het nieuwe bedrijf en vraagt zich af wat het nog openstaande bedrag is bij de Belastingdienst en of een (gedeeltelijke) kwijtschelding mogelijk is wegens zijn financiële toestand. Ik heb aan moeten geven niet op de hoogte te zijn van een eventueel openstaand bedrag en dit later uit te zoeken. Wel is de mogelijkheid tot het aanvragen van een betalingsregeling besproken bij een eventueel openstaand bedrag.Kwijtschelding is doorgaans bij een zakelijke schuld niet mogelijk.Na contact met de invordering werd duidelijk dat er op 28 september 2011 kennelijk geen openstaande bedragen waren. Zover zichtbaar waren alle openstaande bedragen inmiddels verrekend. (Dit is inmiddels ook telefonisch aan de [belanghebbende] doorgegeven.)’

2.5.

Met dagtekening 25 juli 2012 is aan belanghebbende voor het jaar 2009 onder aanslagnummer [aanslagnummer] een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.537, resulterende in een te betalen bedrag aan belasting van € 1.189 en een bedrag aan heffingsrente van € 94.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Moet de definitieve aanslag op grond van het vertrouwens- en of zorgvuldigheidsbeginsel worden verminderd naar nihil?

  2. Is de beschikking heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, vermindering van de definitieve aanslag tot een te betalen bedrag aan belasting en heffingsrente van nihil, teruggave van het door hem betaalde griffierecht en vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing