Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3815, 14-00678

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3815, 14-00678

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 september 2014
Datum publicatie
30 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:3815
Zaaknummer
14-00678

Inhoudsindicatie

Verzoeker vraagt in hoger beroep om een voorlopige voorziening omdat (i) op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken en/of (ii) de op de zaak betrekking hebbende stukken niet per aanslag of besluit zijn geordend.

De Voorzieningenrechter laat in het midden of enige rechtsregel de inspecteur verplicht tot de door verzoeker verlangde archivering van zijn stukken per besluit. Voor zover het verzoek de ordening van de door de inspecteur in het geding gebrachte stukken betreft, wordt het afgewezen omdat geen sprake is van onverwijlde spoed.

Voor zover verzoeker klaagt over het ontbreken van inbreng van de op de zaak betrekking hebbende stukken, is de Voorzieningenrechter van oordeel dat een goed en ordelijk verloop van het hoger beroep met zich brengt dat verzoeker voor de onderbouwing van zijn hoger beroep kan beschikken over de op de zaak betrekking hebbende stukken. Nu verzoeker niet duidelijk heeft kunnen maken welke stukken hij mist, acht de Voorzieningenrechter geen termen aanwezig de inspecteur te verplichten om niet nader gespecificeerde stukken in het geding te brengen. Overigens oordeelt de Voorzieningenrechter dat ook voor het verzoek in zoverre niet is voldaan aan het vereiste van onverwijlde spoed.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Kamer, optredende als Voorzieningenrechter

Kenmerk: 14/00678

Uitspraak van de Voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op na te melden verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: verzoeker of belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan verzoeker is met dagtekening 31 december 2011 over het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 20.306 (hierna: de aanslag). Bij beschikking is € 1.920 heffingsrente in rekening gebracht.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking inzake heffingsrente.

De inspecteur van de Belastingdienst Oost/Brabant (hierna: de Inspecteur) heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking inzake heffingsrente gehandhaafd.

Verzoeker is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank Breda.

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 17 april 2014, nummer AWB 12/1752, het beroep ongegrond verklaard.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft verzoeker bij het Hof hoger beroep ingesteld, bij het Hof bekend onder nummer 14/00552.

1.2.

Bij brief van 8 juli 2014, door de Voorzieningenrechter op diezelfde dag ontvangen, heeft verzoeker op de voet van het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb met betrekking tot de aanslag verzocht om een voorziening te treffen.

1.3.

Ter zake van dit verzoek heeft de griffier van verzoeker een recht geheven van € 122.

1.4.

Verzoeker heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota, met 13 bijlagen, toegezonden aan de Voorzieningenrechter en, door tussenkomst van de griffier, aan de Inspecteur.

1.5.

Het onderzoek ter zitting van het verzoek heeft plaatsgehad op 3 september 2014 te ’s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord verzoeker, tot bijstand vergezeld van de heer [A], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C].

1.6.

Aan het slot van deze zitting heeft de Voorzieningenrechter het onderzoek gesloten en aangekondigd dat zo spoedig mogelijk schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2 Feiten

2.1.

Bij [D] VOF, van welke vennootschap verzoeker vennoot is, is een boekenonderzoek ingesteld. Hiervan zijn rapporten opgemaakt. Een rapport van 19 juli 2011 ziet op de loonheffing over de jaren 2009 en 2010. Het is in afschrift aan verzoeker gezonden. Van het onderzoek voor de inkomstenbelasting 2008, 2009 en 2010 en de omzetbelasting over de jaren 2008, 2009 en 2010 is een conceptrapport opgemaakt. Dit conceptrapport is op 8 december 2011 in afschrift naar verzoeker gestuurd.

Het definitieve rapport is gedagtekend 14 maart 2012. Ook hiervan is een afschrift naar verzoeker gestuurd.

2.2.

Naar aanleiding van de resultaten van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onder 1.1 vermelde aanslag opgelegd.

3 Verzoek en standpunten partijen

3.1.

Het verzoek van belanghebbende strekt primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair, naar de Voorzieningenrechter verstaat, tot oplegging aan de Inspecteur van de verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken op zodanige wijze te ordenen dat onomstotelijk per besluit kan worden vastgesteld op welke wijze de Inspecteur vorm heeft gegeven aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

3.2.1.

Verzoeker voert in zijn verzoekschrift aan dat de Rechtbank de door hem aangedragen beroepsgrond ‘schending van het zorgvuldigheidsbeginsel’ niet heeft kunnen behandelen omdat de Inspecteur heeft geweigerd alle op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding te brengen, althans heeft nagelaten de op de zaak betrekking hebbende stukken per besluit geordend in het geding te brengen. Zijns inziens heeft de Inspecteur zich ten onrechte bij de inzending van de stukken aan de Rechtbank beperkt tot het overleggen van alleen die stukken die hij noodzakelijk achtte om het bestreden besluit te begrijpen. Verzoeker is van mening door de werkwijze van de Inspecteur geschaad te zijn in zijn mogelijkheid om voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling door het Hof zijn primaire beroepsgrond te onderbouwen, namelijk schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Het oplossen van, zoals hij het stelt, deze problematiek dient, gezien de rechten die hij heeft, de plichten van het bestuursorgaan, de taak van de rechter en het parlementair vastgestelde doel ‘vlot te procederen’, te worden aangemerkt als spoedeisend.

3.2.2.

Ter zitting heeft verzoeker benadrukt dat hij met de door de Inspecteur overgelegde stukken geen constructie kan maken van welke stukken feitelijk ten grondslag hebben gelegen aan de verschillende aanslagen. Desgevraagd heeft hij te kennen gegeven niet te kunnen specificeren welke stukken ontbreken.

3.3.

Voor het verweer van de Inspecteur verwijst de Voorzieningenrechter naar het door de Inspecteur ingediende verweerschrift. Ter zitting heeft hij nog verklaard dat verzoeker ten kantore van de Belastingdienst inzage heeft gehad in de dossiers, dat alle relevante stukken in kopie in de procedure zijn ingebracht, dat dat dezelfde stukken zijn als die welke voor verzoeker ter inzage hebben gelegen en dat er geen stukken ontbreken. Kortom, er is geen verschil tussen wat ter inzage heeft gelegen en wat in kopie is overgelegd. Voorts heeft de Inspecteur ter zitting het aanbod gedaan dat verzoeker desgewenst nogmaals ten kantore van de Belastingdienst de dossiers inziet.

4 Beoordeling van het verzoek

5 Beslissing