Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3880, 13-00938
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-09-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3880, 13-00938
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 september 2014
- Datum publicatie
- 31 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:3880
- Zaaknummer
- 13-00938
Inhoudsindicatie
Belanghebbende was in dienstbetrekking. In 2001 is hij ontslagen. Na een civiele procedure tegen de ex-werkgever ontving hij alsnog een contractueel overeengekomen winstaandeel over het jaar 2000 met wettelijke rente vanaf 1 april 2001.
Hof: winstaandeel is loon uit vroegere dienstbetrekking en in 2009 pas vorderbaar en inbaar. De vergoeding van wettelijke rente vanaf 1 april 2001 is geen “rentedragend worden” als bedoeld in artikel 3.146 Wet IB 2001. Advocaatkosten zijn niet aftrekbaar en vormen ook geen negatief loon.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00938
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 juli 2013, nummer AWB 13/821 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de directeur van het onderdeel Belastingregio Belastingdienst/Oost Brabant van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 132.085, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 juni 2014 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden de heren [A] en [B], belastingadviseur respectievelijk accountant te [C], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] en [E].
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is met ingang van 1 november 1996 als commercieel directeur een dienstbetrekking aangegaan bij [F] B.V. (hierna: de ex-werkgever).
Op 31 december 1997 zijn belanghebbende en de ex-werkgever overeengekomen dat belanghebbende per 1 januari 1998 de functie van algemeen directeur zal gaan bekleden. In dat kader is naast de reguliere arbeidsbeloning een winstdelingsregeling afgesproken. Daarbij zijn partijen overeengekomen (i) dat belanghebbende enkel recht heeft op een winstuitdeling nadat de ex-werkgever aan haar financiële verplichtingen over een kalenderjaar jegens [G] B.V. heeft voldaan, (ii) dat het vastgestelde winstaandeel pas betaalbaar wordt gesteld in de maand april van het daarop volgende kalenderjaar en (iii) dat bij verkoop van de onderneming de koper vrij is om af te zien van het betreffende beloningssysteem.
Belanghebbende is in 2001 ontslagen. De civiele rechter heeft in 2009 beslist dat het aan belanghebbende toekomende winstaandeel over het jaar 2000 van € 126.423 als achterstallig loon moet worden uitbetaald. Bij de uitbetaling in 2009 heeft de ex-werkgever daarop een loonheffing ingehouden van € 65.740.
Belanghebbende heeft ten behoeve van de civiele procedure in de jaren 2001 tot en met 2009 in totaal € 50.872 aan advocaatkosten betaald.
Belanghebbende heeft zijn aangifte IB/PVV 2009 op 1 april 2011 ingediend. Daarin heeft belanghebbende het onder 2.3 vermelde bedrag en de ingehouden loonheffing aangegeven. Met dagtekening 17 oktober 2012 is de aanslag opgelegd, conform de ingediende aangifte. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is het winstaandeel van € 126.423 belastbaar in het jaar 2009?
II. Heeft belanghebbende in 2009 recht op aftrek van de door hem in de jaren 2001 tot en met 2009 gemaakte advocaatkosten in de vorm van aftrekbare kosten dan wel negatief loon?
Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend en vraag II bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag – naar het Hof begrijpt - berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.662. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.