Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4202, 12-00654 en 12-00655
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4202, 12-00654 en 12-00655
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 oktober 2014
- Datum publicatie
- 27 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:4202
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1283
- Zaaknummer
- 12-00654 en 12-00655
Inhoudsindicatie
Het Hof doet uitspraken in negen zaken van een echtpaar, betreffende de inkomstenbelasting/premieheffing en loonheffingen. De beslissingen van het Hof betreffen onder andere de volgende onderwerpen:
Geen terugwijzing naar de rechtbank voor een openbare behandeling; inzagerecht in de bezwaarfase niet geschonden; geen recht op dwangsom; geen terugbetaling loonheffing aan de werknemer nu de loonheffing reeds aan de werkgever is terugbetaald; man is niet belasting/premieplichtig in Nederland, vrouw wel; geen immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00654 en 12/00655
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Breda (thans Rechtbank Zeeland-West-Brabant; hierna: de Rechtbank) van 6 september 2012, nummers AWB 11/5976 en 12/720, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/Kantoor Buitenland,
hierna: de Inspecteur
betreffende na te noemen aanslag en het daarop betrekking hebbende verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur met dagtekening 11 november 2011 is gehandhaafd. Eveneens op 11 november 2011 heeft de Inspecteur bij afzonderlijk schrijven afwijzend beslist op de ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van 2 november 2011, bij de Inspecteur binnengekomen op 3 november 2011.
Belanghebbende is van de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2007 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep, nummer AWB 11/5976, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een immateriële schadevergoeding afgewezen.
Tegen de afwijzende beslissing van de Inspecteur op de ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, is belanghebbende op 29 november 2011 in bezwaar gekomen bij de Inspecteur. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 25 januari 2012 dit bezwaar afgewezen.
Belanghebbende is tegen de laatstgenoemde uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft dit beroep, onder nummer AWB 12/720, ter zake waarvan de griffier van de Rechtbank een griffierecht heeft geheven van € 42, gelijktijdig behandeld met het beroep, nummer AWB 11/5976, het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een immateriële schadevergoeding afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend, en wel bij schrijven van 18 juni 2014, bij het Hof ingekomen op 19 juni 2014, door belanghebbende aangeduid als vervangende pleitnota ter vervanging van de eerder (bij schrijven van 25 februari 2014, bij het Hof ingekomen op 27 februari 2014) door haar ingediende pleitnota. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft met open deuren plaatsgehad op 9 juli 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [de man], echtgenoot en gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van de heer [A], alsmede, namens de Inspecteur, de heren[B], [C], [D] en mevrouw [E]. Ter dezer zitting zijn behandeld de hoger beroepszaken van belanghebbendes echtgenoot tegen de uitspraken van de Rechtbank van 6 september 2012 respectievelijk 22 januari 2014, bij het Hof bekend onder de nummers 12/00648 tot en met 12/00652 respectievelijk 14/00260, alsmede de zaken van belanghebbende met de kenmerknummers 12/00653 tot en met 12/00655.
De Inspecteur heeft ter dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de drie bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende, geboren in 1952, was in het onderhavige jaar woonachtig in [woonplaats], België en werkte in dienstbetrekking bij V.O.F. [bedrijf] te [plaats 1]. Het door haar genoten bruto jaarloon bedroeg € 31.331, waarop loonbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de loonheffingen) zijn ingehouden tot een bedrag van € 8.180.
Aan belanghebbende is een aangiftebiljet voor het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2007 uitgereikt, waarop op het voorblad haar gegevens voorgedrukt staan. Belanghebbende heeft van dit biljet slechts het voorblad ondertekend en ingediend. De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende de aanslag IB/PVV over 2007 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en heeft geen loonheffingen verrekend.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar ingediend, gedagtekend 29 juni 2011, bij de Inspecteur binnengekomen op 4 juli 2011, stellende dat zij in Nederland noch belastingplichtig, noch verzekeringsplichtig is en heeft verzocht om de ingehouden loonheffingen aan haar terug te betalen.
De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen, stellende dat belanghebbende het gehele jaar in dienstbetrekking is geweest bij een onderneming in [plaats 1] en niet aannemelijk heeft gemaakt dat, en in hoeverre zij arbeid in Nederland heeft verricht. De verschuldigde IB/PVV bedraagt over 2007 na aftrek van heffingskortingen € 8.190, derhalve € 10 meer dan de ingehouden loonheffingen, zodat geen recht op enige teruggaaf bestaat, aldus de Inspecteur.
Belanghebbende heeft de Inspecteur in gebreke gesteld, gedagtekend 2 november 2011, en een dwangsom gevorderd bij afwezigheid van een tijdige beslissing op bezwaar. Nadat de Inspecteur gedagtekend 11 november 2011 heeft beslist geen dwangsom te vergoeden, heeft belanghebbende met dagtekening 24 november 2011 bezwaar gemaakt tegen de beslissing geen dwangsom toe te kennen. De Inspecteur heeft dat bezwaar bij uitspraak van 25 januari 2012 afgewezen.
Belanghebbende heeft een verklaring overgelegd van [F], onder meer auteur, “[G]” en hoofdredacteur van het tv-programma [H], waarin deze verklaart dat belanghebbende in de periode 1 januari 2000 en 1 april 2009 met grote regelmaat werkzaamheden heeft verricht behoeve van het maandblad [K] op zijn kantoor in [plaats 3] en dat zij diverse shows en tuin- of lezersdagen in België heeft bijgewoond. Daarnaast heeft belanghebbende een overzicht van gedeclareerde reiskosten overgelegd van haar reizen in België in 2007 voor besprekingen en ophalen van materiaal (het gaat in totaal om 23 dagen) en een kopie van een (ongedateerde) pagina vermoedelijk afkomstig uit het maandblad [K] met daarop de tekst “De Jong intra Vakanties Tuinreis naar Italië”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft, naar het Hof verstaat, het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Rechtbank terecht het verzoek van belanghebbende om de openbare behandeling van de zaak geweigerd?2. Is het inzagerecht respectievelijk het recht om te worden gehoord in de bezwaarfase geschonden, een en ander in samenhang met het verstrekken door de Inspecteur van het mandaatbesluit aan belanghebbende?3. Is belanghebbende belasting- en premieplichtig in Nederland?4. Heeft belanghebbende recht op een dwangsom?5. Heeft belanghebbende recht op de teruggave van de ingehouden loonheffingen?
6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van werkelijk gemaakte kosten van bezwaar en werkelijk gemaakte proceskosten in beroep en hoger beroep?7. Heeft de Rechtbank terecht het verzoek om een immateriële schadevergoeding afgewezen?
Belanghebbende is van mening, naar het Hof verstaat, dat de eerste, de derde en de zevende vraag ontkennend en de overige vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot (primair) verwijzing naar een andere rechtbank opdat de zaak opnieuw kan worden behandeld door een eerste feitenrechter en dan openbaar; subsidiair tot afwezigheid van belastingplicht en/of premieplicht in Nederland en tot terugbetaling van de ingehouden loonheffingen, alsmede tot toekenning van een dwangsom en vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep en van een immateriële schadevergoeding. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.