Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4206, 13-00990
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4206, 13-00990
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 oktober 2014
- Datum publicatie
- 27 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:4206
- Zaaknummer
- 13-00990
Inhoudsindicatie
Verzuimboete bij naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. Gebruik van openbare weg tijdens schorsing kenteken. Hof concludeert evenals de Rechtbank tot afwezigheid van alle schuld.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00990
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie,
hierna: de Inspecteur,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 7 augustus 2013, nummer AWB 13/1518, in het geding tussen
de Inspecteur
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) motorrijtuigenbelasting en de gelijktijdig bij beschikking vastgestelde verzuimboete.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 29 oktober 2011 tot en met 16 oktober 2012 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.573 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van
€ 1.573.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot € 786.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard voor zover het de boetebeschikking betreft, de boetebeschikking vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 augustus 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende, en namens de Inspecteur mevrouw [A].
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, die met deze uitspraak in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is vanaf 17 januari 1990 als houder van het motorrijtuig, een personenauto van het merk [auto], met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), ingeschreven in het kentekenregister van de RDW. In de periode van 29 oktober 2011 tot en met 28 oktober 2012 was het kenteken geschorst in de zin van hoofdstuk IV, paragraaf 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Belanghebbende heeft de auto laten schorsen omdat hij veel in het buitenland was. De auto is op 16 juli 2012 door [B], garagehouder te [plaats], België, met een aanhanger opgehaald bij het woonadres van belanghebbende.
Op 18 juli 2012 om 22:06 uur, derhalve tijdens de periode van schorsing, heeft de Inspecteur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond op de openbare weg aan de [b-straat] te [woonplaats].
Tot de stukken van het geding behoort een verklaring die is ondertekend door de heer [B]. De verklaring luidt:
“Hierbij verklaart ondergetekende [B], garagehouder, wonende aan de [a-straat] 18 te [nummer] [plaats], België, dat de auto met kenteken [kenteken] op 16 juli 2012 door mij met een aanhanger is opgehaald bij het woonadres van de heer [belanghebbende] ter reparatie in mijn garage.
Op 18 juli 2012 heb ik het betreffende voertuig gebruikt voor een testrit naar [woonplaats] en de auto geparkeerd aan de [b-straat] te [woonplaats]. De heer [belanghebbende] heeft mij geen toestemming gegeven om de auto in Nederland te gebruiken.”
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat hij de garagist heeft verteld dat hij niet met de auto mocht rijden, ook niet in België. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft belanghebbende in zijn brief van 6 juni 2013 vermeld: “Ik heb de garagist duidelijk gemaakt dat er niet met de auto gereden mocht worden. (…..) en ik heb geen toestemming gegeven om erin te rijden of op de openbare weg te rijden.”
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de in 2.3 genoemde constatering op de voet van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en op de voet van artikel 37 van de Wet jo artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de onderhavige boetebeschikking genomen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Heeft de Rechtbank terecht de boetebeschikking op grond van afwezigheid van alle schuld vernietigd?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan tijdens de zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank tot handhaving van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking zoals deze luidt na vermindering in de bezwaarfase. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.