Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4282, 13-00989
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4282, 13-00989
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 oktober 2014
- Datum publicatie
- 24 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:4282
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3176
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:50, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13-00989
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in België en is in dienstbetrekking bij een BV in Nederland. In geschil is de heffingsbevoegdheid van Nederland ter zake van het loon, zowel voor de inkomstenbelasting als de premies volksverzekeringen.
Hof: voor de inkomstenbelasting is Nederland naar nationaal recht heffingsbevoegd over het volledige salaris. Op grond van het belastingverdrag wordt een deel van het heffingsrecht echter toegewezen aan België. Het Hof bepaalt dit deel door een evenredige toerekening van het salaris aan de uren die in België worden gewerkt ten opzichte van het totaal aantal overeengekomen arbeidsuren. De in België gewerkte uren bestaan uit de dagen waarop thuis is gewerkt en de uren besteed aan het bezoeken van zakelijke relaties in België. De reistijd vanuit huis naar het werkadres in Nederland worden niet ten dele aangemerkt als werktijd in België.
Voor de premieheffing volksverzekeringen is Nederland heffingsbevoegd. Op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening (EG) 1408/71 is de wetgeving van de werkstaat van toepassing. De uitzondering van artikel 14, tweede lid, Verordening (EG) 1408/71 is niet van toepassing, omdat de werkzaamheden gewoonlijk in Nederland worden verricht en dus niet in twee lidstaten.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00989
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 augustus 2013, nummer AWB 13/1114, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een premie-inkomen van € 30.444. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
De zitting heeft plaatsgehad op 4 september 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde de heer [A], gevestigd te [B], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D].
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende woonde het gehele jaar 2009 in België. Hij was in dat jaar werkzaam in dienstbetrekking bij [E] BV te [F] (hierna: de werkgever) als accountmanager/relatiemanager telecommunicatie.
Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.444, waarop de werkgever een bedrag van € 7.753 aan loonbelasting en premies volksverzekeringen heeft ingehouden. Belanghebbende heeft in de aangifte gevraagd om een volledige vrijstelling van het inkomen.
Met dagtekening 25 juli 2012 is de aanslag door de Inspecteur opgelegd overeenkomstig het in de aangifte vermelde belastbaar inkomen uit werk en woning, zonder vrijstelling van dit inkomen.
Belanghebbende heeft, als bijlage 3 van het beroepschrift bij de Rechtbank een e-mail van mevrouw [G] van 6 februari 2012 en een e-mail van de heer [H] met datum 23 augustus 2012 overgelegd, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…)
1. Wat voor werkzaamheden heeft belanghebbende in 2008 voor uw bedrijf verricht?
De heer [belanghebbende] is bij ons werkzaam geweest van 01.05-2007 t/m 30.04.2010.
Hij heeft de functie vervult van accountmanager/relatiemanager telecommunicatie.
2. Hoeveel dagen in 2008 heeft belanghebbende werkzaamheden in NL verricht?
Uitgaande van 52 weken x 5 werkdagen minus 25 verlofdagen is circa 235 dagen arbeid.
3. Heeft belanghebbende in 2008 ook voor uw bedrijf werkzaamheden verricht in het buitenland?
NEEN
(…)”
en
“(…)
Naar aanleiding van onze correspondentie betreffende (Uw brief inzake de heer [belanghebbende] (kenm. 138926037 H86)) moet ik de mail van mevrouw [G] van 6 februari j.l. enigszins nuanceren.
De heer [belanghebbende] is bij ons als accountmanager werkzaam geweest. In deze periode bezocht hij namens onze firma zowel nieuwe als bestaande relaties van [H] in Nederland. Ondanks het feit dat de heer [belanghebbende] veelal op ons kantoor zijn werkdag startte, is het voor gekomen dat de heer [belanghebbende] direct vanaf zijn woonadres in Belgie op klanten bezoek ging. Daarnaast had de heer [belanghebbende] ook de mogelijkheid om vanaf thuis in te loggen om zodoende zijn mail te bewerken en kon hij vanuit thuis eventueel offertes maken en versturen.
(…)”
Belanghebbende heeft als bijlage 1 bij het hoger beroepschrift een overzicht van de verdeling van de arbeidstijd in Nederland en België overgelegd door hem opgesteld aan de hand van de weekberichten uit de kilometeradministratie over het jaar 2009.
De Inspecteur heeft als bijlage 3 van het verweerschrift in hoger beroep een compilatie van de weekoverzichten over het jaar 2009 overgelegd.
Als bijlage 2 bij het hoger beroepschrift heeft belanghebbende een vaststellingsovereenkomst overgelegd, die betrekking heeft op een andere belastingplichtige.
Als bijlage 5 bij het hoger beroepschrift heeft belanghebbende een Vragenlijst RSZ overgelegd. De vragenlijst, die is ingevuld op 18-10-2011, vermeldt als werkgever [J] en als datum indiensttreding 15-05-2011.
Belanghebbende is door de werkgever als verplicht verzekerde aangemerkt voor de Nederlandse volksverzekeringen en werknemersverzekeringen. Belanghebbende heeft geen verklaring van de bevoegde Belgische autoriteit overgelegd, waaruit blijkt dat hij in 2009 in België was onderworpen aan de sociale verzekeringen.
3 Geschil alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1) is Nederland heffingsbevoegd ten aanzien van het volledige loon?
2) is Nederland heffingsbevoegd ten aanzien van de heffing van premies
volksverzekeringen?
Belanghebbende is van mening dat beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting heeft de Inspecteur zijn stelling dat de overgelegde vaststellingsovereenkomst niet tot de processtukken mag worden gerekend, laten varen.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.816, zonder heffing van premies volksverzekeringen over het inkomen. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.