Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-11-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4900, 13-01211
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-11-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4900, 13-01211
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 november 2014
- Datum publicatie
- 15 december 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:4900
- Zaaknummer
- 13-01211
Inhoudsindicatie
Boete wegens niet tijdig doen van aangifte in de vennootschapsbelasting. Hof acht boete van € 500 in dit geval passend en geboden en houdt hierbij rekening met verzwarende omstandigheid dat belanghebbende (middellijk) een belastingadvieskantoor exploiteert en met verzachtende omstandigheid dat belanghebbende voor het onderhavige jaar voor de eerste maal niet tijdig haar aangifte heeft ingediend, alsmede met de beperkte financiële draagkracht van belanghebbende.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/01211
Uitspraak op het hoger beroep van
de Inspecteur van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 oktober 2013, nummer AWB 13/1390 in het geding tussen
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de na te melden aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde verzuimboete.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 31.800, alsmede bij beschikking een boete van € 2.460. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van nihil, het voor het jaar 2010 in aanmerking te nemen verlies van belanghebbende bij beschikking vastgesteld op € 34.314 en de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de boete verminderd tot € 500 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 22 september 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar bestuurder, [bestuurder], alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur].
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is opgericht op 27 februari 2002. De aandelen in belanghebbende worden alle gehouden door [bestuurder]. Deze is tevens bestuurder van belanghebbende.
Belanghebbende houdt alle aandelen in het aandelenkapitaal van [A] B.V. Deze vennootschap oefent een accountants- en administratiekantoor uit.
Belanghebbende is op 1 maart 2011 uitgenodigd om vóór 1 juni 2011 aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2010 te doen. Deze termijn is op verzoek van belanghebbende verlengd tot 1 mei 2012. Op 31 mei 2012 is aan belanghebbende een herinnering verzonden waarin belanghebbende een termijn is geboden tot uiterlijk 14 juni 2012. Met dagtekening 4 juli 2012 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden waarin belanghebbende een termijn is geboden tot uiterlijk 18 juli 2012.
Met dagtekening 6 oktober 2012 is aan belanghebbende een definitieve aanslag opgelegd naar een geschat belastbaar bedrag van € 31.800. Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
Na daartegen gemaakt bezwaar is het belastbare bedrag, overeenkomstig de alsnog op 14 december 2012 ingediende aangifte, nader vastgesteld op nihil. Tegelijk is het verlies voor het onderhavige jaar bij beschikking vastgesteld op € 34.314.
Het bedrag van de verzuimboete is door de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende was eveneens uitgenodigd tot het doen van aangifte over de jaren 2008 en 2009. Voor beide jaren heeft belanghebbende, nadat zij een aanmaning tot het doen van aangifte had ontvangen, vóór de in de aanmaning gestelde uiterlijke termijn haar aangifte ingediend. Belanghebbende heeft haar aangifte over de jaren 2011 en 2012 tijdig ingediend.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord of de vraag of de door de Inspecteur bij beschikking vastgestelde boete op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende
De Inspecteur wijst op de voorbeeldfunctie die een belastingadvieskantoor vervult, maar ik wil hierbij opmerken dat ik in de achterliggende jaren nagenoeg alle aangiften van mijn cliënten op tijd heb ingediend. Een intermediair doet de eigen aangifte als laatste, de klant gaat toch voor. De Inspecteur heeft mijn financiële omstandigheden niet goed onderzocht. Graag zou ik ook eerder contact hebben gehad met de Inspecteur. Ik weet uit ervaring dat er bezoeken afgelegd worden in de situatie dat geen aangifte wordt gedaan, waarbij dan wordt gevraagd om de situatie uit te leggen. Ik heb zelf geen contact opgenomen met de Inspecteur, die is ook lastig bereikbaar.
Inmiddels zijn de activa in de werkmaatschappij verkocht. De aandelen in de beheermaatschappij zijn nog in bezit bij de aandeelhouder. De verkoopopbrengst van de activa zou voldoende geweest moeten zijn, maar er is een conflict ontstaan met de koper vanwege het vertrek van klanten. Dat heeft mij veel geld gekost. Vooraf had ik een bedrag van € 100.000 bedongen, want ik stond € 70.000 bij de Belastingdienst in het krijt. In verband met deze schuld hebben diverse beslagleggingen plaatsgevonden. De onderneming heb ik noodgedwongen verkocht omdat er omzetten wegvielen en er een nieuw huurcontract moest worden afgesloten. In de BV bevindt zich op dit moment geen vermogen, in privé leen ik zelfs van mijn familie. Ik ben gebonden aan een concurrentiebeding, maar probeer nu voorzichtig weer wat op te bouwen. De financiële positie is op dit moment nog slecht en was dat ook ten tijde van het doen van de aangifte.
Inspecteur
Belanghebbende heeft het onderhavige jaar een verlies geleden, maar er was ook sprake van een omzetstijging. De omzetten bedroegen in de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 respectievelijk € 216.000, € 276.000, € 258.000, € 45.000. Het resultaat bedroeg in 2010 € 34.000 negatief, in 2011 € 30.000 negatief en in 2012 nihil.
Financiële omstandigheden moeten in aanmerking worden genomen op het moment van het doen van de aangifte. Mij is niet gebleken dat belanghebbende op dat moment in financiële nood verkeerde.
Het is juist dat er bezoeken worden afgelegd bij belastingplichtigen, maar er is geen vaste regel of beleid dat die bezoeken steeds plaatsvinden voorafgaand aan het opleggen van een verzuimboete. De Belastingdienst is voor intermediairs bereikbaar via een speciaal voor hen bedoelde helpdesk. Mij is niet bekend dat deze helpdesk slecht bereikbaar is.
Ik ben van mening dat de boete passend en geboden is. Belanghebbende voert een belastingadvieskantoor en is dus goed op de hoogte van de regels. Bovendien heeft belanghebbende gedurende een reeks van jaren te laat, althans na het versturen van de aanmaning, de aangifte ingediend.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak op bezwaar ingediende beroep.
4 Gronden
Bij belastingen die worden geheven bij wege van aanslag kan ingevolge artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een verzuimboete worden opgelegd indien niet of niet tijdig aangifte is gedaan. Die boete bedraagt ten hoogste € 4.920. In het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) zijn ten behoeve van de Inspecteur beleidsregels neergelegd voor het opleggen van boeten. Het BBBB is bindend voor de Inspecteur in die zin dat niet ten nadele van een belanghebbende mag worden afgeweken van de beleidsregels in het BBBB. Het BBBB is voor de rechter niet bindend. De rechter beoordeelt of hij de boete passend en geboden acht.
Voor zover van belang is in paragraaf 21 van het BBBB het volgende bepaald:
“1. Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen wordt aangemerkt als een verzuim.
2. Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van € 226.
3. In afwijking van het tweede lid legt de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting een verzuimboete op van vijftig procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR.
4. Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is alleen sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de inspecteur.
(...)”.
Vaststaat dat de aangifte niet tijdig, dat wil zeggen vóór 1 mei 2012, is gedaan. Voorts is door belanghebbende niet (tijdig) gereageerd op de herinnering van 31 mei 2012 met het verzoek uiterlijk 14 juni 2012 alsnog aangifte te doen en evenmin op de aanmaning waarbij belanghebbende nogmaals is verzocht aangifte te doen uiterlijk op 18 juli 2012. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het Hof voldaan aan de vereisten voor het opleggen van een (verzuim)boete.
Het Hof zal, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van het onderhavige specifieke geval, bepalen tot welk bedrag sprake is van een boete die passend en geboden is.
Het Hof acht strafverzwarend dat belanghebbende (middellijk) een belastingadvieskantoor exploiteert en derhalve bekend is met de voor het doen van aangifte geldende termijnen als mede van de consequenties die zijn verbonden aan het niet nakomen van de aangifteverplichtingen. Het Hof neemt als verzachtende omstandigheid in aanmerking dat belanghebbende voor het onderhavige jaar voor de eerste maal niet tijdig haar aangifte heeft ingediend. Weliswaar heeft belanghebbende haar aangifte over elk van de jaren 2008 en 2009 pas ingediend na ontvangst van de aanmaning, maar zij heeft daarbij de in de aanmaning vermelde termijn in acht genomen, zodat over deze jaren uiteindelijk nog tijdig aangifte is gedaan. De Inspecteur heeft voorts niet gesteld dat belanghebbende in eerdere jaren eerst na de (in de aanmaning vermelde) termijn aangifte heeft gedaan, zodat er naar het oordeel van het Hof geen sprake van is dat belanghebbende gedurende een reeks van jaren onzorgvuldig met haar aangifteverplichtingen is omgegaan. Belanghebbende heeft daarnaast ter zitting onweersproken gesteld dat zij in de achterliggende jaren voor haar cliënten in nagenoeg alle gevallen tijdig aangifte heeft gedaan. Het Hof zal als verzachtende omstandigheid voorts meenemen dat ook over de jaren 2011 en 2012 tijdig aangifte is gedaan. In dit verband wijst het Hof naar paragraaf 6, onderdeel 6, van het BBBB, waarin is bepaald dat gedragingen van belanghebbende na het begaan van het beboetbare feit, ook bij de straftoemeting kunnen worden betrokken.
Het Hof acht, gelet op de door belanghebbende ter zitting gegeven toelichting, aannemelijk dat de financiële draagkracht van belanghebbende thans nog zodanig beperkt is dat dit aanleiding moet vormen om de opgelegde boete te matigen. Voor zover de Inspecteur stelt dat de financiële draagkracht uitsluitend moet worden beoordeeld op het moment waarop de aangifte wordt gedaan, faalt zijn betoog, gelet op het hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 28 maart 2014, nr. 13/00279, ECLI:NL:HR:2014:685, BNB 2014/194.
Gelet op de feiten en omstandigheden vermeld in 4.5 en 4.6. is het Hof van oordeel dat een boete van € 500 in dit geval passend en geboden is.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 478.
Ten aanzien van de proceskosten
Hoewel het door Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.