Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5261, 13-00466 tot en met 13-00470
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5261, 13-00466 tot en met 13-00470
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 december 2014
- Datum publicatie
- 13 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:5261
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ6286, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- 13-00466 tot en met 13-00470
Inhoudsindicatie
Bank zonder naam. Voortvarendheid. Boetes
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opleggen van de belastingaanslagen. Voorts is het Hof van oordeel dat de Rechtbank de boetes terecht heeft gematigd met 20 procent wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00466 tot en met 13/00470
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst Zuidwest,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 januari 2013, nummers AWB 09/2957 tot en met 09/2961, in het geding tussen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] (Spanje),
hierna: belanghebbende,
en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 december 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is een boete opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslag en beschikkingen:
Belasting- soort |
Jaar |
Aanslag- nummer [aanslagnummer] |
Kenmerk Hof |
Belasting (navorde-ring) |
Boete |
Heffings- rente |
|
IB/PVV |
2002 |
H27 |
13/00467 |
€ |
3.020 |
3.020 |
607 |
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 15 november 2008 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikkingen zijn boetes opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:
Belasting- soort |
Jaar |
Aanslag- nummer [aanslagnummer] |
Kenmerk Hof |
Belasting |
Boete |
Heffings- rente |
|
IB/PVV |
2001 |
H17 |
13/00466 |
€ |
2.499 |
2.499 |
680 |
IB/PVV |
2003 |
H37 |
13/00468 |
€ |
3.103 |
3.103 |
657 |
IB/PVV |
2004 |
H47 |
13/00469 |
€ |
3.407 |
3.407 |
604 |
IB/PVV |
2005 |
H57 |
13/00470 |
€ |
3.948 |
3.948 |
502 |
De in 1.1 en 1.2 aangehaalde navorderingsaanslagen en beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur met dagtekening 18 juni 2009 gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met nummer AWB 09/2957 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft bij uitspraak deels beroepen gegrond verklaard en deels beroepen ongegrond verklaard.
De Inspecteur heeft hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder nummers 13/00466 tot en met 13/00470. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank eveneens hoger beroep ingesteld, bij het Hof bekend onder nummers 13/00372 tot en met 13/00376. De Inspecteur heeft bij één geschrift verweer ingediend. Ter zake van het hoger beroep met kenmerk 13/00177 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118.
Bij brief van 6 november 2013 is aan partijen medegedeeld dat het procesdossier van de zaak met kenmerk 13/00372 in handen is gesteld van de geheimhoudingskamer van het Hof, met het verzoek een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 8:29, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In die brief is tevens vermeld dat het Hof ervan uitgaat dat, zonder tegenbericht, de beslissing van de geheimhoudingskamer in de zaak met kenmerk 13/00372 ook zal worden geaccepteerd in de andere zaken van belanghebbende.
De zitting heeft plaatsgehad op 27 november 2013 te ‘s‑Hertogenbosch. Belanghebbende noch zijn gemachtigde noch de Inspecteur is verschenen, waarvan zij het Hof vóór de zitting kennis hebben gegeven. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de nadere zitting, met dagtekening 21 maart 2014, in de zaken met kenmerk 13/00372 tot en met 13/00376 stukken ingediend. Belanghebbende heeft daarnaast met dagtekening 26 maart 2014 in de zaken met kenmerk 13/00372 tot en met 13/00376 stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De nadere zitting heeft plaatsgehad op 2 april 2014 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B], de heer [C] en de heer [E].
Belanghebbende heeft te dezer zitting een verzoek gedaan om wraking, als bedoeld in artikel 8:16 van de Awb, van mr. Huige, die belast is met de behandeling van het hoger beroep. In verband hiermede is het onderzoek ter zitting geschorst. Bij beslissing van de wrakingskamer van 2 april 2014 is het verzoek om wraking afgewezen.
Het onderzoek ter zitting is daarna op 2 april 2014 op de nadere zitting hervat in de stand waarin het zich bevond voordat belanghebbende het wrakingsverzoek deed. Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek uitsluitend zal worden hervat ten aanzien van de grief over fair play (geheimhouding). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Bij brief van 22 mei 2014 is partijen meegedeeld dat het onderzoek ten aanzien van de berekening van de hoogte van de belastbare inkomens en belastbare vermogens van de in geding zijnde jaren niet volledig is geweest en dat op dat punt het onderzoek is heropend en het vooronderzoek is hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
De geheimhoudingskamer heeft in de zaak met kenmerk 13/00372 een tussenbeslissing gegeven op 26 juni 2014 en de zaak verwezen naar de meervoudige belastingkamer voor de behandeling van de hoofdzaak. De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze tussenbeslissing bij brief van 4 juli 2014 stukken toegezonden aan de geheimhoudingskamer. Bij brief van 4 juli 2014 heeft de griffier van de geheimhoudingskamer de voorzitter van de meervoudige belastingkamer bericht dat de Inspecteur heeft voldaan aan hetgeen in de tussenbeslissing van hem is verzocht. Bij faxberichten van 8 juli 2014 heeft de griffier van de geheimhoudingskamer de door de Inspecteur ingezonden stukken verzonden aan de gemachtigde van belanghebbende.
De nadere zitting heeft plaatsgehad op 9 juli 2014 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B], de heer [C], de heer [E], de heer [F] en de heer [G]. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek uitsluitend zal worden hervat ten aanzien van de grief over fair play (geheimhouding) en dat het procesdossier van de zaak met kenmerk 13/00372 in handen wordt gesteld van de geheimhoudingskamer van het Hof. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Bij brief van 11 juli 2014 heeft belanghebbende het hoger beroep met kenmerk 13/00372 tot en met 13/00376 ingetrokken.
Bij brief van 28 augustus 2014 is aan partijen medegedeeld dat het procesdossier van de zaak met kenmerk 13/00466 in handen is gesteld van de geheimhoudingskamer van het Hof, met het verzoek een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 8:29, lid 3, van de Awb. In die brief is tevens vermeld dat het Hof ervan uitgaat dat, zonder tegenbericht, de beslissing van de geheimhoudingskamer in de zaak met kenmerk 13/00466 ook zal worden geaccepteerd in de andere zaken van belanghebbende.
De geheimhoudingskamer heeft in de zaak met kenmerk 13/00466 een tussenbeslissing gegeven op 12 september 2014 en de zaak verwezen naar de meervoudige belastingkamer voor de behandeling van de hoofdzaak.
De nadere zitting heeft plaatsgehad op 7 oktober 2014 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [E]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Het Hof heeft aan het slot van de laatstgenoemde zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de door de Rechtbank in onderdelen 2.1 tot en met 2.44 van haar uitspraak vastgestelde feiten. Het Hof zal die onderdelen hierna citeren en de overige in hoger beroep vastgestelde feiten nummeren vanaf 2.45 hierna.
“2.1. Belanghebbende, geboren op 1 oktober 1944, is gehuwd met mevrouw [echtgenote] (hierna ook: [echtgenote]).
Bij brief van 18 februari 2005 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) een brief met bijlagen gezonden aan de heer (D), Hoofd van Belastingdienst/FIOD ECD/Team Internationaal, Haarlem, met als onderwerp: “Inkomstenbelastingen. Spontane uitwisseling van inlichtingen met Nederland. Van Lanschot Bankiers Luxembourg SA.”. Voor de regeling inzake de spontane uitwisseling van inlichtingen verwijst de brief naar de Richtlijn van 77/799/EEG van 19 december 1977, gewijzigd bij die van 6 december 1979 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen en van de belasting over de toegevoegde waarde (77/779/EEG) (hierna: de Richtlijn), en voorts naar artikel 27 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 19 oktober 1970.
Bij brief van 13 november 2007 hebben de bevoegde Belgische belastingautoriteiten verklaard geen bezwaar te hebben tegen het gebruik van de verstrekte gegevens voor de Nederlandse belastingheffing.
Bij de onder 2.2 vermelde brief van 18 februari 2005 is een, door de belastingdienst geanonimiseerde, nota gevoegd met daarbij twaalf bijlagen (hierna: de Nota). In de Nota is het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:
“De hierna volgende inlichtingen zijn gesteund op stukken die het Belgisch gerecht in beslag heeft genomen bij een huiszoeking bij een verdachte van andere misdrijven.
Het betreft gegevens van de Bank van Lanschot Bankiers Luxembourg.
De stukken, bestaande uit verscheidene lijsten op papier (…) werden aangetroffen en in beslag genomen bij een huiszoeking in een garagebox te W(..) uitgevoerd in het kader van een onderzoek onder leiding van Onderzoeksrechter V(…). Deze garagebox werd op dat ogenblik gehuurd door de heer P(…) en door diens bende gebruikt als uitvalsbasis voor overvallen. Met een brief van 18 december 2001 heeft de procureur-generaal aan de belastingadministratie toelating verleend tot het nemen van inzage en afschrift van het dossier (…).
Toelichting van de feiten zoals blijkt uit de verhoren.
De kopieën van de bankstukken werden door V(…) gekopieerd uit een computerbestand van de heer M(…). M(…) had als helpdeskmedewerker bij de firma L(…) te W(…) de gegevens in bezit gekregen via zijn afdelingschef, de heer J(…). P(…) is een gewezen werknemer van de bank. L(…) is een toeleveringsbedrijf van kantoorbenodigdheden aan bedrijven. De originele bankgegevens stonden op “microtape”zoals V(…) het verwoordt. Door middel van een toestel van een Duitse zusterfirma van L(…) zijn de originele bankgegevens gelezen en op een diskette gezet en vervolgens afgedrukt. (…) Tenslotte heeft V(…) de afgedrukte lijsten gefotokopieerd -ten minste een gedeelte ervan- en deze kopieën bewaard in de gehuurde garagebox, waar zij door de politie zijn aangetroffen.
Mogelijke motieven zoals blijkt uit de verhoren.
V(…) vermoedt dat M(…) en P(…) de bedoeling hadden de bank op te lichten door middel van deze stukken. V(…) verklaart dat M(…) hem en zijn dochter zou hebben bedreigd voor het geval “er iets uitkwam van deze stukken”. Het kopiëren en bewaren van de lijsten door V(…) evenals de beweerde bedreiging, kunnen ook wijzen op de intentie om de klanten van de bank aan de hand van de adreslijsten te lokaliseren met het oog op huisdiefstal.
Besluit
Dit alles betekent dat door de betrokkenen een hoge mate van geloofwaardigheid aan de stukken werd gehecht. Immers, de stukken zijn voor betrokkenen slechts nuttig onder een dubbele voorwaarde. Ten eerste moeten ze echt zijn in de zin van afkomstig van de bedrijfsadministratie van de bank. Ten tweede moeten ze accuraat zijn in de zin van overeenkomen met de werkelijkheid inzake enerzijds de namen en adressen van de rekeninghouders en anderzijds de rekeningstanden. Hieruit kan besloten worden dat de stukken zowel inzake herkomst als inhoud inderdaad een hoog gehalte aan waarachtigheid bevatten.
De stukken zijn door het Parket in beslag genomen ter gelegenheid van een huiszoeking, en bijgevolg op rechtmatige wijze verkregen. Vervolgens werd aan de administratie toelating van en inzage in en afschrift van de stukken verleend. Bijgevolg heeft de administratie de stukken verkregen op rechtmatige wijze. Bovendien betekent dit dat de oorsprong van de stukken ondubbelzinnig is.”
De twaalf bijlagen bevatten gegevens over rekeningstanden per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996. Daarnaast bevatten de bijlagen tevens namen, adreslijsten en getallen. Meerdere bijlagen hebben als aanhef “F. van Lanschot (Bankiers) Luxembourg S.A.” dan wel “FvL cliënts (amounts in mio LUF)” of bevatten het logo van de bank Van Lanschot Bankiers (hierna: Van Lanschot).
Op basis van de gegevens, welke door de BBI zijn verstrekt bij de brief van 18 februari 2005, is in maart 2007 binnen de Belastingdienst het project Bank Zonder Naam van start gegaan. Doel van het project Bank Zonder Naam is het op projectmatige wijze behandelen van de ontvangen gegevens, door middel van het identificeren en sofiëren van de beschikbare renseignementen, teneinde de niet aangegeven inkomens- en vermogensbestanddelen (bankrekeningen) alsnog in de belastingheffing te betrekken.
Ten behoeve van het project Bank Zonder Naam is het draaiboek Bank Zonder Naam (hierna: het draaiboek) opgesteld. Het draaiboek bevat alle aspecten van het project Bank Zonder Naam. Het draaiboek zoals vastgesteld op 7 maart 2007 is in geanonimiseerde vorm openbaar gemaakt door middel van publicatie op de website van de Belastingdienst en van het Ministerie van Financiën.
In een op 13 maart 2008 door [K] (opsporingsambtenaar van de FIOD-ECD) in het kader van het in 2.5 vermelde project afgelegde ambtsedige verklaring (hierna: ‘Proces-verbaal geautomatiseerde identificatie’) is onder meer opgenomen:
“Soorten tenaamstellingen
De gegevens van alle te naamgestelde rekeningen die genoemd staan op de van de Belgische autoriteiten ontvangen gegevens zijn verwerkt in een digitaal bestand. Er komen verschillende vormen van tenaamstelling van de rekening voor. De volgende soorten rekeningen komen voor:
1. Rekeningen die gesteld ten name één naam met daarachter één of meerdere letters.
Toevoegingen als v.,vd en ter -+komen voor.
2. Rekeningen die gesteld zijn ten name van twee namen, soms gevolgd door letters kennelijk behorend tot één van genoemde namen. De namen zijn verbonden door middel van een liggend streepje. Toevoegingen als v., vd en ter komen voor.
3. Rekeningen die gesteld zijn ten name van twee namen, soms gevolgd door letters kennelijk behorend tot één van genoemde namen. De namen zijn verbonden door de toevoeging AlO. Toevoegingen als v. vd en ter komen voor.
4. Rekeningen gesteld ten name van kennelijke rechtspersonen. Deze zijn herkenbaar aan toevoegingen als BV, NV, SA, Ltd enzovoorts.
5. Rekeningen gesteld op een kennelijk verzonnen naam als Tarbot ‘45 of Prikkebeen.
(…)
Onderzoek tenaamstelling naar personen
Het cliëntenbestand Van Lanschot is door de heer [P], EDP-auditor van het Centrum voor Product en Procesontwikkeling van de Belastingdienst (B/CPP) gematcht met de gegevens uit het systeem Beheer van Relaties (BVR). In dit systeem zijn alle natuurlijke- en rechtspersonen opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd en die bekend zijn bij de Belastingdienst, alsmede alle niet in Nederland wonende of gevestigde natuurlijke- of rechtspersonen met wie de Belastingdienst een relatie onderhoudt.
In het systeem worden ook gegevens bijgehouden over de relaties die er bestaan tussen de opgenomen natuurlijke en rechtspersonen, zoals ouder-kind of gehuwde relatie, of het zijn van aandeelhouder of bestuurder van een rechtspersoon.
In het BVR-systeem blijven historische gegevens bewaard. Het BVR-systeem wordt gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie en het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en met eigen gegevens van de Belastingdienst.
Het onderzoek naar de tenaamstellingen middels matching met het BVR heeft zich gericht op de identificatie van personen onder de hiervoor bij de punten 1, 2 en 3 genoemde op naam gestelde rekeningen.
De heer [P] verklaarde tegenover mij dat de identificatie, zakelijk weergegeven als volgt gegaan is.
Voorbereiding
• Als bron voor het cliëntenbestand Van Lanschot zijn drie bronbestanden gebruikt, te weten de gedigitaliseerde van de Belgische autoriteiten ontvangen rekeningstanden per de data 21-12-1994, 05-09-1996 en 28-11-1996.
• Vanuit deze bronbestanden is een bestand gemaakt dat de essentiële gegevens bevat, te weten per regel een tenaamstelling, een rekeningnummer en de saldi per soort.
• Om de volledige koppeling (is het terug kunnen zoeken naar het originele brongegeven) tussen de van de Belgische autoriteiten ontvangen papieren bescheiden en de nu beschikbare digitale versie is aan elke regel een digitaal identificatienummer toegekend
• Dit digitale identificatienummer is samen met de tenaamstelling weggeschreven naar een nieuw bestand.
• Tenaamstellingen met slechts een enkele naam zonder verdere vermelding van letters zijn uit het bestand gehaald.
• De hiervoor onder punt 4 aangegeven tenaamstellingen zijn uit het bestand gehaald.
• De hiervoor onder punt 5 aangegeven tenaamstellingen zijn uit het bestand gehaald.
• De toevoegingen “A/O”, “-“, “,”,”/” en een spatie, alsmede de toevoegingen “B” en “LH” en andere in de tenaamstelling van de rekening, zijn ten behoeve van het matchen uit de tenaamstelling gehaald.
• Aangezien het nu overgebleven bestand de gegevens bevat van 3 bronbestanden, waarin veel van de te naamgestelde rekeningen op alle 3 de data voorkomen is het bestand op naamsniveau ontdaan van dubbele en drievoudige vermeldingen.
• In verband met de mogelijke verschillende schrijfwijzen tussen het Nederlands en de talen die gebruikt worden in Luxemburg zijn namen als Kraaij en Kraay voorlopig uit de herkende posten gelaten. Deze posten zijn wel opgeleverd maar voor verdere herkenning door middel van menselijke interventie voorgedragen
• In de toegevoegde letters bij de tenaamstelling van de rekening komt in enkele gevallen de lettercombinatie TH voor, In Nederland is dit een gebruikelijke schrijfwijze is voor Theo(dorus). De officiele voorletter voor deze persoon is slechts de T. In de gevallen waar het duidelijk was dat met TH Theo(dorus) bedoeld werd, is TH vervangen door T. Het zelfde geldt voor de naam Chris(tianus), daarbij is CHR vervangen door C. Deze posten zijn wel opgeleverd maar voor verdere herkenning door middel van menselijke interventie voorgedragen
• Het bestand is gesplitst in 2 aparte bestanden te weten die met enkele namen, als hiervoor bij de bij punt 1 beschreven rekeningen en een bestand met dubbele namen als hiervoor bij de punten 2 en 3 beschreven.
• Het bestand met dubbele namen is ontdaan van gebruikelijke voorvoegsels als v. vd, ter e.d.. Dit is gedaan om matching op de combinatie van achternamen in BVR mogelijk te maken. Als voorbeeld hiervan kan het volgende dienen. Op de naamscombinatie Van den Berg - De Dijk, kan worden gezocht door te matchen met de naamscombinaties Berg-Dijk en Dijk-Berg.
Matchen
Bestand enkele namen.
• Het vanuit de bronbestanden gemaakte bestand, bestaande uit naam en letters, is gematcht met BVR op de vraag hoe vaak een naam, in combinatie met de voorletters in de volgorde zoals genoemd in de bronbestanden, voorkomt. Komt de combinatie in BVR maar 1 keer voor, dan is deze persoont als uniek in het BVR aangemerkt, en in combinatie met het (BSN) sofinummer, opgeleverd ter verdere behandeling.
Bestand dubbele namen
• Het vanuit de bronbestanden gemaakte bestand, bestaande uit een dubbele naam en in sommige gevallen voorzien van letters, is gematcht met het BVR op de vraag hoe vaak de combinatie van namen in het BVR, aan elkaar gekoppeld via een bestaande huwelijksrelatie, voorkomt. Komt de combinatie van namen in willekeurige volgorde maar 1 keer voor dan zijn deze beide personen als uniek in het BVR aangemerkt en, in combinatie met het (BSN)sofinummer, opgeleverd ter verdere behandeling.”
Op de onder 2.4 vermelde overzichten staan per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 rekeningstanden op naam van “[echtgenote]” met rekeningnummer [rekeningnummer 1]. Het renseignement bevat de volgende informatie:
Info Lijst B.1:
Date: 9/05/96
Racine* |
Name |
CCY |
Cur.Accou. |
Deposits |
Bonds |
shares |
Inv.Funds |
Total |
[rekeningnummer 1] |
[echtgenote] |
NLG |
00 |
115,195.16 |
224,757.50 |
.00 |
92,450.00 |
432,402.66 |
Info Lijst B.2:
Date: 11/28/96
Racine* |
Name |
CCY |
Cur.Accou. |
Deposits |
Bonds |
shares |
Inv.Funds |
Total |
[rekeningnummer 1] |
[echtgenote] |
NLG |
48.34 |
152,325.62 |
3227,287.50 |
.00 |
104,060.00 |
483,721,46 |
Info Lijst B.6:
[rekeningnummer 2] |
[echtgenote] |
[nummer] |
NLG |
391929,9 |
522,46 |
172354,08 |
84375, |
80410 |
0P |
18364 |
Op basis van de ontvangen gegevens, heeft de inspecteur belanghebbende en zijn echtgenote geïdentificeerd als rekeninghouder van genoemde rekening bij Van Lanschot
Belanghebbende is beschreven voor de inkomstenbelasting. Hij en [echtgenote] waren in de jaren waarop de navorderingsaanslagen betrekking hebben woonachtig in Nederland en mitsdien binnenlands belastingplichtig. Belanghebbende noch [echtgenote] heeft in de aangiften inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een buitenlandse rekening van hen of één van hen bij Van Lanschot.
De inspecteur heeft aan belanghebbende en zijn echtgenote, [echtgenote], met dagtekening 7 maart 2007 een vragenbrief gestuurd. Bij de vragenbrief is een formulier “verklaring in het buitenland aangehouden bankrekeningen” (hierna: de verklaring) en een formulier “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekeningen” (hierna: het formulier) gevoegd.
De toenmalige gemachtigde van belanghebbende en [echtgenote] heeft in een brief van 22 maart 2007 het door de inspecteur telefonisch verleende uitstel voor het beantwoorden van het verzoek om informatie bevestigd. In de brief wordt bevestigd dat belastingplichtigen de intentie hebben om het verzoek te honoreren.
De (nieuwe) gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 2 april 2007 de inspecteur verzocht om aan te geven over welke informatie hij beschikt.
De inspecteur heeft bij brief van 6 april 2007 te kennen gegeven dat hij over informatie beschikt waaruit blijkt dat belanghebbende en zijn echtgenote in het verleden hebben beschikt over buitenlandse vermogensbestanddelen en dat deze zeer waarschijnlijk niet in de belastingheffing betrokken zijn geweest. Daarbij heeft de inspecteur nogmaals verzocht de gevraagde informatie te verstrekken, en wel vóór 17 april 2007.
De gemachtigde heeft bij brief van 12 april 2007 de inspecteur in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur verzocht de in 2.14 bedoelde informatie te verstrekken.
De inspecteur heeft bij brief van 19 juli 2007 het verzoek van de gemachtigde gedeeltelijk afgewezen. De gemachtigde heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft belanghebbende en [echtgenote], bij brief van 26 november 2007, op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV 1995, IB/PVV 2002 en VB 1996 met boetes op te leggen. De inspecteur heeft dit onder meer toegelicht met de vermelding dat uit de hem ter beschikking staande informatie blijkt dat belanghebbende en [echtgenote] één of meerdere bankrekeningen hebben aangehouden in het buitenland, dat belanghebbende en [echtgenote] niet hebben voldaan aan de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR en dat de inspecteur genoodzaakt is voor het opleggen van de navorderingsaanslagen uit te gaan van geschatte bedragen. De inspecteur heeft in deze brief belanghebbende in de gelegenheid gesteld om vóór 6 december 2007 te reageren.
De gemachtigde heeft bij brief van 5 december 2007 de inspecteur medegedeeld niet in staat te zijn te reageren op het voornemen en heeft nogmaals verzocht om informatie.
De inspecteur heeft bij brief van 11 december 2007 belanghebbende meegedeeld de in 2.18 genoemde navorderingsaanslagen op te leggen en dat belanghebbende daarbij wordt beboet. Hierbij heeft hij een nieuwe berekening gemaakt voor de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 van [echtgenote].
De inspecteur heeft met dagtekening 27 december 2007 de aangekondigde navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en VB 1996 aan [echtgenote] en IB/PVV 2002 aan zowel belanghebbende als [echtgenote] (inclusief boetes en heffingsrente) opgelegd (hierna ook: de eerste serie aanslagen).
Belanghebbende heeft bij brief van 8 januari 2008 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en beschikkingen. Deze brief is bij de inspecteur binnengekomen op 9 januari 2008.
De inspecteur heeft de ontvangst van het bezwaarschrift bij brief van 25 januari 2008 bevestigd en belanghebbende in de gelegenheid gesteld het bezwaar nader mondeling toe te lichten en de stukken in te zien.
Bij brief van 5 februari 2008 heeft de inspecteur het begeleidende schrijven van de Belgische autoriteiten, inclusief een bijbehorende geanonimiseerde nota, aan belanghebbende doen toekomen.
De inspecteur heeft, bij brief van 7 februari 2008, de brondocumenten van de Belgische autoriteiten aan belanghebbende doen toekomen.
Bij brief van 11 februari 2008 heeft de inspecteur de gemachtigde de bescheiden naar aanleiding waarvan de navorderingsaanslagen zijn opgelegd doen toekomen.
De inspecteur heeft, bij brief van 15 februari 2008, de reguliere beslistermijn op de bezwaarschriften met vier weken verlengd voor belanghebbende en andere cliënten van gemachtigde.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 22 februari 2008 nogmaals geïnformeerd dat hij de van de Belgische autoriteiten afkomstige stukken heeft verstuurd aan belanghebbende.
Bij brief van 11 maart 2008 heeft de gemachtigde medegedeeld dat hij voornemens is om het bezwaar binnen zes weken nader te motiveren.
De inspecteur heeft bij brief van 17 maart 2008 belanghebbende toestemming gegeven het bezwaar nader toe te lichten en hem daarvoor een termijn gegeven van drie weken (eindigend op 9 april 2008) en hem ingelicht dat de behandeling van het bezwaar zal worden uitgesteld.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 april 2008 het bezwaar nader gemotiveerd.
De inspecteur heeft bij brief van 13 mei 2008 belanghebbende in de gelegenheid gesteld het bezwaar nader mondeling toe te lichten.
De gemachtigde heeft bij brief van 22 mei 2008 de inspecteur bericht dat hij de inspecteur in de derde week van juni [2008] zal berichten of een hoorgesprek – waarbij ook de zaken van andere cliënten die zijn betrokken bij het ‘Van Lanschot-project’ zullen worden besproken – noodzakelijk is.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 2 juni 2008 op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 t/m 2001, IB/PVV 2003 t/m IB/PVV 2005 en VB 1997 t/m 2000 met boetes aan hem en zijn echtgenote op te leggen. De inspecteur heeft de brief voorzien van bijlagen met een specificatie van de inkomenscorrecties, de meer verschuldigde belasting, de op te leggen boetes en de vast te stellen heffingsrente. Belanghebbende is daarbij in de gelegenheid gesteld te reageren vóór 7 juli 2008.
De gemachtigde heeft, bij brief van 3 juli 2008, verzocht om een hoorgesprek. Daarbij is aangegeven dat het hoorgesprek niet eerder zal kunnen plaatsvinden dan in de tweede week van augustus 2008.
Op 21 augustus 2008 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden. Op 22 augustus 2008 is het hoorverslag opgemaakt.
De inspecteur heeft bij brief van 13 oktober 2008 belanghebbende meegedeeld de in 2.33 genoemde (navorderings)aanslagen (met boetes) op te leggen. Als bijlage bij deze brief heeft de inspecteur een geactualiseerde versie van de (eerder toegezonden) specificatie gevoegd.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 november 2008 de aangekondigde navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 t/m 2001, IB/PVV 2003 t/m IB/PVV 2005 en VB 1997 t/m 2000 aan belanghebbende en zijn echtgenote opgelegd (hierna ook: de tweede serie aanslagen).
Belanghebbende heeft bij brief van 2 december 2008 bezwaar gemaakt tegen de met dagtekening 15 november 2008 aan hem opgelegde navorderingsaanslagen en beschikkingen. Deze brief is bij de inspecteur binnengekomen op 2 december 2008. De gemachtigde heeft in de brief verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering totdat onherroepelijk uitspraak is gedaan op het eerder ingediende bezwaar van belanghebbende en op ingediende bezwaren van andere cliënten van de gemachtigde.
De inspecteur heeft bij brief van 23 januari 2009 voornoemd verzoek van de gemachtigde afgewezen en hem verzocht binnen vier weken ná 23 januari 2009 de gronden van de bezwaren in te dienen. Voorts deelt de inspecteur in deze brief mee dat de afhandeling van de bezwaren wordt opgeschort totdat het vormverzuim is hersteld.
Op 3 februari 2009 heeft gemachtigde telefonisch kenbaar gemaakt dat de motivering van het bezwaar tegen de eerste serie aanslagen ook heeft te gelden als de motivering van het bezwaar tegen de tweede serie aanslagen.
De inspecteur heeft, bij brief van 6 februari 2009, de inhoud van het telefoongesprek van 3 februari 2009 bevestigd en hem ingelicht dat de behandeling van het bezwaar zal worden verdaagd.
Bij brief van 24 februari 2009 heeft de inspecteur de datum van inzage bevestigd. Voorts heeft de inspecteur in deze brief (de onderling overeengekomen) afspraak bevestigd dat de behandeling van de bezwaren met twee maanden zal worden aangehouden.
Op 17 maart 2009 heeft de gemachtigde ten kantore van de Belastingdienst inzage gekregen in het bezwaardossier. Vervolgens heeft de gemachtigde afgezien van een hoorgesprek.
De inspecteur heeft met dagtekening 18 juni 2009 uitspraak gedaan op alle in geding zijnde bezwaren.”.
Mevrouw [Q], projectleider bij de Belastingdienst, heeft met dagtekening 20 juli 2011 het volgende verklaard:
“(…). Vanuit de Belastingregio Oost kwam het signaal dat twijfels waren gerezen over de identificatie van een persoon. De regio Oost en ik hebben een handmatige check gedaan en deze persoon bleek onjuist te zijn geïdentificeerd. Als gevolg van deze onjuiste identificatie heb ik op 20 november 2006 de regio’s per mail benaderd en verzocht de verzending van de vragenbrieven op te schorten tot nader bericht. (NN) en ik zijn vervolgens op dinsdag 21 november 2006 bij (NN) langsgegaan. Hij heeft ons de wijze van identificatie nogmaals uitgelegd. We zijn toen tot de conclusie gekomen dat het kon voorkomen dat sommige namen van rekeninghouders verkeerd geïnterpreteerd waren. (…)
Bovenstaande signaal c q bevinding is voor mij aanleiding geweest om de digitaal geïdentificeerde rekeninghouders kritisch door te lopen en de bevindingen en risico’s te definiëren vóórdat de vragenbrieven verzonden konden worden In een memo van 24 november 2006 heb ik de bevindingen uiteengezet Dit heeft mij doen besluiten de verzenddatum van de vragenbrieven (27 november 2006) destijds uit te stellen.
Tevens werd mij op 24 november 2006 via (…) bekend dat de bank afgeperst zou zijn en dat opschorting van de verzending van de vragenbrieven en het bijeenroepen van de regio’s gewenst was. (…)
Op 5 december 2006 heb ik de regio’s geïnformeerd dat de verwachte verzendingsdatum van de vragenbrieven 8 januari 2007 zal worden
Naar aanleiding van de afpersingskwestie zijn de regio’s op 18 december 2006 voor een extra bijeenkomt bijeengeroepen door (…) en [O] (leidinggevende van de Kennisgroep Landelijke acties). Ik was wegens vakantie niet aanwezig bij deze bijeenkomst
Op 13 december 2006 is de goedkeuringsbrief van de Belgische autoriteiten ontvangen voor het strafrechtelijk gebruiken van de renseignementen.
20 december 2006 heb ik naar aanleiding van het overleg van 18 december 2006 de regio’s verzocht nogmaals uit zorgvuldigheid een extra identificatie check uit te voeren De check door de regio’s hield in de sofinummers van het project te vergelijken met andere buitenlands vermogen projecten (bijvoorbeeld het rekeningenproject) waarin ook het zelfde sofinummer reeds betrokken was Tevens heb ik de FIOD (in de persoon van - ) gevraagd een chi-kwadraattoets op de renseignementen uit te voeren
De positieve uitkomsten van de extra identificatiecheck en chi-kwadraat toets hebben mij doen beslissen om uiteindelijk het startsignaal te geven van het project. Op 7 maart 2007 zijn de eerste vragenbrieven verzonden
Kortom het project heeft vanaf de voorgenomen start half november 2006 een vertraging van iets meer dan 3 maanden opgelopen door het uitvoeren van een extra check op identiteit en door de afpersingskwestie. (…)”.
Mevrouw [R], projectleider Landelijke Toezichtsorganisatie (LTO) bij de Belastingdienst, heeft met dagtekening 20 september 2011 het volgende verklaard:
“De periode tussen ontvangst van de gegevens van de Belgische autoriteiten en het starten van het daadwerkelijke project (d.m.v. het versturen van brieven aan belastingplichtige in maart 2007) kan getypeerd worden als voorbereidingsperiode. De identificatie en sofiëring van de rekeninghouders aan de hand van de renseignementen hebben voor een groot gedeelte plaatsgevonden door de dienstonderdelen (voorheen) de FIOD-ECD en Belastingdienst/CPP. De FIOD-ECD heeft bij het uitvoeren van deze werkzaamheden geopereerd ter ondersteuning – en met bevoegdheden van – de Belastingdienst. (…)
Zoals hiervoor vermeld is op 1 maart 2005 de brief - met dagtekening 18 februari 2005 - van de Belgische Belastingautoriteiten binnengekomen bij het toenmalig Hoofd van de Belastingdienst/FIOD-ECD/Team Internationaal. Nadat diverse partijen zijn geïnformeerd over deze bulk aan informatie is bij de FIOD-ECD capaciteit vrij gemaakt om de ontvangen gegevens te identificeren en te sofiëren.
Op dat moment was nog geen sprake van een project. Er bestond geen projectorganisatie en/of projectadministratie en er is -naar mijn weten- geen gedetailleerd overzicht bijgehouden waarin (bijvoorbeeld) de diverse werkzaamheden uitgebreid staan omschreven. (…)
Nadat alle interne betrokken partijen waren ingelicht, is gestart met het veredelen van de gegevens. Hiertoe zijn allereerst de ontvangen papieren documenten gedigitaliseerd, zodat vervolgens digitaal allerlei bestanden met elkaar konden worden vergeleken.
Voor een toelichting op de geautomatiseerde zoekslag (…) wil ik verwijzen naar het Procesverbaal Geautomatiseerde Identificatie, zoals dit op 13 maart 2008 is opgemaakt. In de periode april 2005 - maart 2006 zijn voor deze identificatie slag veel bestanden gemaakt, variërend van 1 tot 26 per maand. Recente navraag (…) heeft mij een overzicht opgeleverd, waaruit blijkt dat er 80 bestanden (…) zijn gemaakt ten behoeve van de verkregen gegevens uit België.
Naast de geautomatiseerde zoekslagen zijn er gedurende deze periode ook diverse handmatige zoekslagen geweest. Op die manier zijn bijvoorbeeld eigenaren van ‘postbussen’ achterhaald, telefoonnummers gekoppeld aan personen en zijn diverse lastige codenamen gekraakt.
Sofieer- en identificeeractiviteiten vinden doorgaans door diverse mensen plaats, die onafhankelijk van elkaar werken. Bij twijfel worden steeds nieuwe zoekslagen gedaan, er is steeds met grote zorgvuldigheid geopereerd. (…)”.
Mevrouw [S], Manager Toezicht bij de Belastingdienst, heeft met dagtekening 20 september 2011 de volgende ambtsedige verklaring afgelegd:
“Vanaf 1 januari 2006 was ik voorzitter van de kennisgroep Landelijke Acties (hierna: KLA). Uit dien hoofde was ik vanaf maart 2006 verantwoordelijk voor het landelijke project Bank Zonder Naam (hierna: het project). Ik maak deze ambtsedige verklaring op verzoek van de rechtbank op.
Op 1 maart 2005 is de brief — met dagtekening 18 februari 2005 - van de Belgische Belastingdienst binnengekomen bij het toenmalig Hoofd van de Belastingdienst FIOD ECD/ Team Internationaal. Naar aanleiding van de binnenkomst van de brief en de daarbij behorende renseignementen, zijn er diverse activiteiten door de Nederlandse Belastingdienst gestart welke uiteindelijk hebben geleid tot het starten van het project.
De periode tussen ontvangst van de gegevens van de Belgische autoriteiten en het daadwerkelijk versturen van brieven aan belastingplichtigen in maart 2007 kan getypeerd worden als de voorbereidingsperiode van het project. Deze voorbereiding vond tot maart 2006 plaats bij de Belastingdienst/FIOD ECD en vanaf maart 2006 bij de KLA.
In de periode tussen maart 2005 zijn en augustus 2006 zijn de eventuele risico’s die een projectaanpak met zich mee kon brengen onderzocht en zijn een aantal rechtsvragen beantwoord. Verder heeft er afstemming plaatsgevonden met het Ministerie van Financiën over verschillende aspecten van de projectaanpak. Daarnaast is er voortgegaan met het verifiëren en veredelen van gegevens en het identificeren van rekeninghouders.
In augustus 2005 heb ik Drs. [N] verzocht om projectleider van het project onder mijn verantwoordelijkheid te worden. Per 24 augustus 2006 heeft zij die rol ook daadwerkelijk vervuld. Voor een uitgebreide verklaring over de activiteiten in het project vanaf augustus 2006 verwijs ik naar haar verklaring, met uitzondering van de hieronder vermelde verbetering en aanvulling.
1. Drs. [N] verklaart dat haar op 24 november 2006 bekend werd dat de bank afgeperst zou zijn. Deze datum is niet juist. Op 24 november2006 heeft de bank aangifte van afpersing gedaan. Dit feit is enkele dagen later pas bij de belastingdienst, en dus bij mevrouw [N], bekend geworden.
2. Als gevolg van de afpersingszaak is het versturen van de vragenbrieven enkele weken opgeschort. Er is echter voortgegaan met het inrichten van de projectaanpak (draaiboek, ontwerpen applicatie, overleg over strafrechtzaken). Ook is in deze periode onderzocht op welke wijze de afperser in bezit is kunnen komen van de gegevens die bij de afpersing werden gebruikt.
Tot 1 januari 2008 ben ik als voorzitter van de KLA verantwoordelijk geweest voor het project. Vanaf 1 januari 2008 tot 1 maart 2008 ben ik als lid van het collegiaal bestuur van de Landelijke Toezichts Organisatie (LTO) verantwoordelijk geweest voor het project.
Per 1 maart 2008 heb ik een andere functie binnen de Belastingdienst gekregen en is mijn verantwoordelijkheid over en mijn bemoeienis met het project gestopt.(…)”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil is beperkt tot het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft de Inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de in 1.1 en 1.2 aangehaalde navorderingsaanslagen?
-
Moeten de boetes worden vastgesteld op een hoger bedrag dan door de Rechtbank vastgesteld?
De Inspecteur is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
De Inspecteur heeft bij afzonderlijk hogerberoepschrift de volgende grief opgeworpen:
c. Heeft de Rechtbank de Inspecteur terecht veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 500?
Dit hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank van 15 november 2013 met procedurenummers AWB 09/2957 tot en met 09/2961 isv. Het Hof heeft voor dit hoger beroep dossiers aangelegd onder kenmerk 14/00172 tot en met 14/00176. Dit hoger beroep met kenmerk 14/00172 tot en met 14/00176 is ter zitting van het Hof van 9 juli 2014 behandeld. Gelet hierop maakt deze grief geen deel uit van het onderhavige geschil.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van de zittingen opgemaakte processen-verbaal.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.