Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5263, 13-01002 tot en met 13-01011

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5263, 13-01002 tot en met 13-01011

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 december 2014
Datum publicatie
9 januari 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:5263
Zaaknummer
13-01002 tot en met 13-01011

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft beroepen ingesteld vóórdat de Inspecteur uitspraken op bezwaar heeft gedaan of belanghebbende kon menen dat die uitspraken reeds tot stand zijn gekomen en voordat sprake is van het niet-tijdig doen van die uitspraken. Belanghebbende heeft voortijdig bij de Rechtbank beroepen ingesteld en die beroepen zal het Hof niet-ontvankelijk verklaren. De tussen belanghebbende en de Inspecteur gevoerde correspondentie toont aan dat tussen hen geen misverstand bestond op dit punt. De omstandigheid dat belanghebbende niettemin voortijdig beroep heeft ingesteld en de Inspecteur ter zitting bij de Rechtbank heeft verklaard ermee in te kunnen stemmen, dat belanghebbende een passage in een bepaalde brief als uitspraak had kunnen opvatten, maakt dat niet anders. Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond, maar op andere dan door hem aangevoerde gronden. Daarom wordt toch van hem griffierecht geheven. Ook heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding, omdat de einduitkomst (de Inspecteur moet alsnog uitspraak op bezwaar doen) dezelfde is als de uitspraak van de Rechtbank, zij het op andere gronden.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/01002 tot en met 13/01011

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst Zuidwest,

hierna: de Inspecteur,

tegen de in één geschrift vervatte uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 23 augustus 2013, nummers AWB 12/6309, 12/6311, 12/6312, 12/6314 tot en met 12/6319 en 13/4367, inzake het geding tussen:

[belanghebbende] Ltd, domicilie kiezende te [plaats 1],

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslagen en de daarbij genomen beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Ten aanzien van belanghebbende zijn tussen 23 mei 2012 tot en met 2 augustus 2012 over in de periode 1 april 2011 tot en met 31 mei 2012 gelegen maandtijdvakken een negental naheffingsaanslagen loonheffing vastgesteld en zijn gelijktijdig met elke naheffingsaanslag bij beschikking een boete wegens een aangifteverzuim (artikel 67b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: AWR), alsmede een boete wegens een betalingsverzuim (artikel 67c van de AWR) vastgesteld, volgens onderstaand overzicht:

Dagtekening Tijdvak Aanslagnummer Loonheffing Aangifte- Betalings-

verzuim verzuim

23-05-2012 april 2011 [aanslagnummer 1] € 300 € 61 € 50

20-06-2012 mei 2011 [aanslagnummer 2] € 500 € 61 € 50

16-07-2012 juni 2011 [aanslagnummer 3] € 1.000 € 61 € 50

01-08-2012 juli 2011 [aanslagnummer 4] € 1.000 € 61 € 50

04-07-2012 januari 2012 [aanslagnummer 5] € 1.800 € 61 € 50

20-06-2012 februari 2012 [aanslagnummer 6] € 2.750 € 61 € 55

05-07-2012 maart 2012 [aanslagnummer 7] € 5.500 € 61 € 110

19-07-2012 april 2012 [aanslagnummer 8] € 5.500 € 61 € 110

02-08-2012 mei 2012 [aanslagnummer 9] € 5.500 € 61 € 110

Voorts is ten aanzien van belanghebbende, met dagtekening 29 mei 2012 en onder aanslagnummer [aanslagnummer 10], voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting naar een bedrag van € 15.000 vastgesteld en is gelijktijdig met deze naheffingsaanslag bij beschikking een boete wegens een aangifteverzuim van € 61, alsmede wegens een betalingsverzuim van € 300 vastgesteld.

Na daartegen, in één geschrift, gemaakte bezwaren, heeft de Inspecteur in de brief van 23 oktober 2012 medegedeeld dat de bezwaarschriften niet zijn ontvangen binnen de wettelijke termijn van zes weken en daarom niet-ontvankelijk zijn en deze mededeling herhaald in zijn brief van 8 november 2012.

1.2.

Belanghebbende is tegen de in de brieven van 23 oktober en 8 november 2012 gedane mededeling omtrent de niet-ontvankelijkheid van de bezwaarschriften bij brief van 13 november 2012 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Dit beroep heeft de Rechtbank aangemerkt als tien zaken en geregistreerd onder de nummers AWB 12/6309, 12/6311, 12/6312, 12/6314 tot en met 12/6319 en 13/4367. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal, in de zaak met nummer AWB 12/6309, een bedrag van € 310 aan griffierecht geheven.

1.3.

De Rechtbank heeft de beroepen bij in één geschrift vervatte uitspraken gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de zaken teruggewezen naar de Inspecteur om, na het onherroepelijk worden van haar uitspraken, opnieuw te beslissen op de bezwaren met in achtneming van de uitspraken van de Rechtbank en vergoeding van griffierecht en van proceskosten gelast.

1.4.

Tegen deze uitspraken heeft de Inspecteur in één geschrift verenigd hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep heeft het Hof aangemerkt als tien zaken en geregistreerd onder de kenmerken 13/01002 tot en met 13/01011. Belanghebbende heeft verenigd in één geschrift verweer gevoerd.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur bij zijn brief van 2 juli 2014 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.6.

Het onderzoek ter zitting (van de zaken bij het Hof bekend onder de kenmerken 13/01002 tot en met 13/01011) heeft plaatsgehad op 9 oktober 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [A] en mevrouw [B]. Belanghebbende en zijn gemachtigde, de heer [C], zijn met bericht niet verschenen.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is een zogenoemde “limited” en opgericht naar het recht van het Verenigd Koninkrijk (hierna: VK). Belanghebbende is volgens “the Registrar of Companies for England and Wales” op 28 april 2011 ingeschreven bij Companies House te Cardiff, VK.

[bedrijf 1] Ltd houdt één aandeel in belanghebbende en er zijn 100 toonderaandelen.

Bij de inschrijving van belanghebbende is als “Proposed Registered Office Adress” vermeld

“[adres], [plaats 2], United Kingdom, [nummer]” en als “Company director” de heer [X] (hierna: [X]). [X] is woonachtig op het adres [a-straat] 242 te [plaats 3].

2.2.

Bij overeenkomst van 28 april 2011 hebben belanghebbende en [bedrijf 2] Ltd (hierna: [bedrijf 2]) een commanditaire vennootschap (hierna: de CV) opgericht, waarbij belanghebbende commanditaire vennoot is en [bedrijf 2] beherend vennoot. De CV exploiteert een boekhoud- en advieskantoor. De CV is na de oprichting bij de Kamer van Koophandel voor Zuidwest-Nederland ingeschreven met als vestigingsadres het woonadres van [X] en per 10 mei 2011 is dat adres gewijzigd naar [b-straat] 23 - A, te [plaats 4].

2.3.

In verband met de inschrijving van de CV verzoekt de Belastingdienst Zuidwest in meerdere brieven gericht aan [X] en geadresseerd aan zijn woonadres om informatie over de CV, [bedrijf 2] en belanghebbende en om een afspraak voor een startersbezoek bij deze rechtspersonen en eventueel andere onderdelen van de structuur. Bij brief van 22 maart 2012 gericht aan en geadresseerd aan [X] deelt de Inspecteur mee dat belanghebbende wordt aangemerkt en geregistreerd als inhoudingsplichtige voor de loonheffingen. Op 16 februari 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende in het zogenaamde Bestand van Relaties van de belastingdienst opgenomen met als vestigingsadres het woonadres van [X].

2.4.

De Inspecteur heeft de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen vastgesteld en gericht aan belanghebbende verzonden aan voornoemd geregistreerd vestigingsadres. In de periode van 11 juli 2012 tot en met 12 september 2012 zijn betreffende deze naheffingsaanslagen dwangbevelen uitgevaardigd gericht aan belanghebbende op voornoemd vestigingsadres.

Op 16 augustus 2012 is een exploot van een hernieuwd bevel tot betaling van twee naheffingsaanslagen loonheffing en de naheffingsaanslag omzetbelasting uitgereikt, welk exploot door de Belastingdienst Zuidwest retour afzender is ontvangen onder vermelding van “Bedrijf is niet in Nederland gevestigd”. Op 26 september 2012 is, met eenzelfde adressering en gericht aan belanghebbende, een exploot van een hernieuwd bevel tot betaling van de tien naheffingsaanslagen uitgereikt onder vermelding van een voorgenomen beslaglegging.

2.5.

Bij brief van 5 oktober 2012 deelt - de heer [C] van [kantoor] als gemachtigde van - belanghebbende de Inspecteur mee dat belanghebbende niet bekend is met de in het exploot van 26 september 2012 opgenomen naheffingsaanslagen of beschikkingen, noch met de daarvoor uitgevaardigde dwangbevelen. Voorts wordt in deze brief bezwaar gemaakt tegen de betreffende naheffingsaanslagen, verzocht om toezending van die naheffingsaanslagen en van de daaraan ten grondslag liggende bescheiden, alsmede verzocht om uitstel van betaling en om de voorgenomen beslaglegging niet uit te voeren.

2.6.

In de brief van 23 oktober 2012, die betreft “Datum binnenkomst bezwaarschriften”, deelt de Inspecteur belanghebbende onder meer het volgende mee:

“Ik ontving uw bezwaarschriften niet binnen de wettelijke termijn van zes weken. Deze bezwaren zijn daarom niet ontvankelijk. Ik zal deze bezwaren daarom behandelen als een verzoek.

Omdat deze bezwaren onvoldoende gemotiveerd zijn kan ik deze nog niet in behandeling nemen. [toevoeging Hof; Ik] geef u de gelegenheid tot 9 november 2012 om uw bezwaarschriften inhoudelijk nader te motiveren.”

2.7.

In de reactie bij brief van 26 oktober 2012 wijst (de gemachtigde van) belanghebbende de Inspecteur erop dat de gevraagde bescheiden niet zijn verstrekt en herhaalt het verzoek om toezending. Verder is in deze brief opgenomen:

“In uw brief stelt u zich op het standpunt dat de bezwaren niet ontvankelijk zouden zijn doch u verzuimt het bezwaarschrift niet ontvankelijk te verklaren. Een beroepsclausule ontbreekt ook. Omdat cliënte meent dat zij redelijkerwijs niet in verzuim geweest kan zijn (…), lijkt me dat cliënte belang heeft bij de vaststelling dat wel tijdig in bezwaar is gekomen. Ik verzoek u dan ook hetzij aan te geven dat het bezwaar ontvankelijk is, hetzij aan te geven dat het bezwaar niet ontvankelijk is, bij voor beroep vatbare beschikking. Voor zover deze reeds zou zijn vervat in uw schrijven van 23 oktober 2012 wilt u dit schrijven wel als beroep tegen die beslissing doorleiden aan de rechtbank.”

2.8.

Bij zijn brief van 8 november 2012, die blijkens het opschrift betreft “Datum binnenkomst bezwaarschriften : 10 oktober 2012 Verzoek : 26 oktober 2012” doet de Inspecteur belanghebbende kopieën van de naheffingsaanslagen en van de dwangbevelen toekomen. Onder herhaling van zijn mededeling in het schrijven van 23 oktober 2012, merkt de Inspecteur op dat hij duidelijk heeft aangegeven dat de ingediende bezwaarschriften niet ontvankelijk zijn en vermeldt dat:

“Een beroepsclausule nog niet aan de orde is, omdat pas na de uitspraak op deze bezwaarschriften [toevoeging Hof; u] de mogelijkheid heeft om in beroep te gaan tegen het niet ontvankelijk verklaren van uw bezwaarschriften.

Ik geef u de gelegenheid tot 23 november 2012 om uw bezwaarschriften inhoudelijk nader te motiveren.”

2.9.

Belanghebbende stelt bij brief van 13 november 2012 beroep in bij de Rechtbank en verwijst naar de in de brieven van 23 oktober 2012 en 8 november 2012 van de Inspecteur vermelde beslissingen, welke brieven worden bijgevoegd. In deze brief is verder opgenomen:

“Tegen het in die beslissingen vervatte besluit het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren richt zich dit beroep.”

2.10.

In de brief van 19 november 2012 van belanghebbende aan de Inspecteur is vermeld:

“Hierbij motiveer ik het op 5 oktober jongstleden ingediend bezwaar tegen de u bekende naheffingsaanslagen, dit naar aanleiding van uw brieven van 23 oktober 2012 en 8 november 2012.

(…)

(…) wordt verzocht de bestreden naheffingsaanslagen te vernietigen en aan belanghebbende een vergoeding toe te kennen voor de in het kader van deze bezwaarprocedure gemaakte (advocaat) kosten,”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende ontvankelijk is in het tegen de naheffingsaanslagen gemaakte bezwaar?

Belanghebbende is van mening, dat deze vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de Inspecteur zijn standpunt als volgt toegelicht:

(Desgevraagd) De brieven van 23 oktober 2012 en 8 november 2012 zijn verwarrend. Belanghebbende kon die brieven aldus opvatten dat de bezwaarschriften niet-ontvankelijk zouden worden verklaard. Dat is ook zo bij de Rechtbank met partijen besproken en de brief van 23 oktober 2012 is dan als uitspraak op bezwaar te beschouwen.

Het vervolg van de behandeling van de brieven van belanghebbende door de Inspecteur is dan aan te merken als een verzoek om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen. Op dit verzoek om ambtshalve vermindering heeft de Inspecteur nog niet beslist.

(Desgevraagd) Als het Hof van oordeel is dat bij de brief van 23 oktober 2012 of van 8 november 2012 geen uitspraak op bezwaar is gedaan, zal de Inspecteur die beslissing opvatten als een opdracht aan hem om alsnog uitspraak op bezwaar te doen, nadat hij belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.

(Desgevraagd) Uit onze systemen blijkt dat er vele limiteds zijn opgericht en gevestigd in Nederland. Onze werkwijze is niet de limited aan te schrijven, maar direct de in Nederland woonachtige directeur als vertegenwoordiger van de limited. Het is wellicht beter eerst de brief met het inlichtingenverzoek zowel aan de limited als de vertegenwoordiger te zenden.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank en vergoeding van de door haar in hoger beroep gemaakte proceskosten. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing