Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5270, 08-00377
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5270, 08-00377
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 december 2014
- Datum publicatie
- 15 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:5270
- Zaaknummer
- 08-00377
Inhoudsindicatie
Beslissing na verwijzing HR 16 mei 2008, nr. 40.036, ECLI:NL:HR:2008:BD1604. Belanghebbende deels in het gelijk gesteld.
Uitspraak
Nr. 08/00377
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, meervoudige Belastingkamer, op het beroep van [belanghebbende] B.V. te [plaats 1] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te Nijmegen van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de haar met verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer], het daarbij genomen besluit geen kwijtschelding van de verhoging te verlenen en de daarbij opgelegde beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over de periode 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd naar een bedrag van fl. 1.466.629 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van 100% van de nageheven belasting, zijnde fl. 1.466.629. Van de verhoging heeft de Inspecteur besloten geen kwijtschelding te verlenen. Bij beschikking is voorts een bedrag aan heffingsrente vastgesteld van fl. 103.489. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, het kwijtscheldingsbesluit en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag met daarin begrepen de verhoging van 100%, het kwijtscheldingsbesluit en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij Gerechtshof Arnhem (hierna: Hof Arnhem). Bij zijn uitspraak van 22 juli 2003, nr. 00/2120, heeft Hof Arnhem de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot fl. 1.192.716 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging (na kwijtschelding) van fl. 268.361 en een dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente. Voorts heeft Hof Arnhem gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van fl. 450 vergoedt, de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld tot een bedrag van € 966 en de Staat der Nederlanden aangewezen als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van Hof Arnhem beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft op 22 april 2005, nr.
40.036, ECLI:NL:HR:2005:AT4489, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ) verzocht om een prejudiciële beslissing. Het HvJ heeft op 27 september 2007, nr. C-184/05, BNB 2008/13, arrest gewezen. De Hoge Raad heeft vervolgens bij arrest van 16 mei 2008, nr. 40.036, ECLI:NL:HR:2008:BD1604, de uitspraak van Hof Arnhem vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent griffierecht en proceskosten, het geding naar Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch verwezen ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest, gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 348, de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende ten bedrage van € 1.932 veroordeeld en de Staat aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Partijen hebben, na daartoe te zijn uitgenodigd, een conclusie na verwijzing ingediend.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:58, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende bij brief van 3 april 2009 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 april 2009 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [A] en de heer [B], vergezeld van de heer [C], (toenmalig) gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] en de heer [E].
De Inspecteur heeft voor de zitting bij brief van 17 april 2009 een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Belanghebbende heeft ter zitting aan het Hof en aan de wederpartij exemplaren overgelegd van een schriftelijke reactie van de heer [A].
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De Inspecteur heeft bij brief van 20 juni 2009 een reactie ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 7 oktober 2009 (met 22 bijlagen) gereageerd.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 12 maart 2010 te ’s‑Hertogenbosch. Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 24 april 2009 was samengesteld uit mr R.J. Koopman, mr N. van Beelen en mr J.W. Verstraate en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr drs P. Fortuin, mr W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en mr J.W. Verstraate, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (tekst 2010; hierna: de Awb), in de stand waarin zij zich bevond op 24 april 2009. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [A] en de heer [B], vergezeld van de heer [C], (toenmalig) gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D], de heer [E] en de heer [F].
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
De heer [C] heeft bij brief van 31 augustus 2010 medegedeeld dat hij terugtreedt als gemachtigde van belanghebbende en dat de heer [B] de opvolgend gemachtigde van belanghebbende is.
De Inspecteur heeft bij brief van 20 september 2010 een reactie ingediend. Belanghebbende heeft bij ongedateerde brief, ingekomen bij het Hof op 29 september 2010, en bij brief van 22 oktober 2010 gereageerd.
De derde meervoudige Belastingkamer heeft uit haar midden mr drs P. Fortuin aangewezen als raadsheer-commissaris teneinde partijen in de onderhavige zaak gezamenlijk op te roepen tot het verstrekken van inlichtingen.
Op 25 november 2011 te ’s-Hertogenbosch hebben de heer [A] en de heer [C], namens belanghebbende, vergezeld van de heer [B], gemachtigde van belanghebbende, alsmede de heer [D] en de heer [G], namens de Inspecteur, ten overstaan van voormelde raadsheer-commissaris inlichtingen verstrekt.
Belanghebbende heeft bij brieven van 29 maart 2012, 30 mei 2012 en 29 juni 2012 een reactie ingediend. Bij de laatstgenoemde brief heeft belanghebbende drie bijlagen gevoegd, alsmede een verhuisdoos met 97 mapjes. De Inspecteur heeft hierop gereageerd bij brieven van 28 september 2012 en 9 oktober 2012.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:58, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende bij brief van 15 juni 2013 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter tweede nadere zitting heeft plaatsgehad op 27 juni 2013 te ’s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B], als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van de heer [C] en de heer [H], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D], de heer [E] en de heer [G].
Belanghebbende heeft voor de zitting bij brief van 24 juni 2013 een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft ter zitting voorts exemplaren van een schriftelijke reactie van de heer [A] overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Op verzoek van belanghebbende is op de voet van artikel 8:60, vierde lid van de Awb, na daartoe tijdig mededeling te hebben gedaan aan het Hof en de Inspecteur, de heer [K] en mevrouw [L] als getuige verschenen en gehoord. De verklaringen van de getuigen zijn aangehecht aan het proces-verbaal van de zitting.
Het Hof heeft aan het einde van de tweede nadere zitting het onderzoek gesloten.
Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zittingen staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
Het Hof neemt over de onder 2 in de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 22 juli 2003, 00/2120 vastgestelde feiten en beschouwt deze als hier herhaald en ingelast.
De inhoud van de door belanghebbende in een verhuisdoos met begeleidende brief van 29 juni 2012 overgelegde 97 mapjes moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende met betrekking tot de onderhavige leveringen van de goederen terecht het tarief van nihil als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet juncto post a.6 van de bij de Wet behorende tabel II toegepast?
II. Is de in de onderhavige naheffingsaanslag begrepen belasting terecht met 100% verhoogd en heeft de Inspecteur terecht besloten geen kwijtschelding van deze verhoging te verlenen?
Belanghebbende is van oordeel dat vraag I bevestigend en vraag II ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen‑verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van primair fl. 1.149.234 en subsidiair fl. 707.567 (€ 321.080) aan enkelvoudige belasting, en naar het Hof begrijpt, tot dienovereenkomstige vermindering van de verhoging van 100% en de beschikking heffingsrente.