Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5273, 14-00237
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5273, 14-00237
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 december 2014
- Datum publicatie
- 14 januari 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:5273
- Zaaknummer
- 14-00237
Inhoudsindicatie
Hof ’s-Hertogenbosch heeft in de verwijzingszaken van de Hoge Raad van 24-01-2014 uitspraak gedaan. Na verwijzing moest het Hof beoordelen of (1) de inspecteur voor elk van de boeten het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende het feit waarvoor de boete is opgelegd, heeft begaan, en (2) (voor zover het verwijzingshof beslist dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) of elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. In een aantal zaken heeft belanghebbende tijdens de procedure opening van zaken gegeven. Met betrekking tot de in geding zijnde jaren van deze bekenners heeft het Hof geoordeeld dat de inspecteur aan de voorwaarde (1) heeft voldaan. Bij de ontkenners heeft het Hof ter beoordeling van (1) getoetst aan de criteria zoals vermeld in het arrest Hoge Raad, 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63. Voor de jaren waarin is beslist dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd, is het Hof van oordeel dat gelet op de ernst van de gedraging een boete van 100% als uitgangspunt gerechtvaardigd is. Het Hof heeft ter beoordeling van (2) de boete van 100% verminderd met 20% ter compensatie van de omstandigheid dat de aanslag met omkering van de bewijslast tot stand is gekomen en daarmee het risico bestaat dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Voorts is de boete verder gematigd met 20% wegens undue delay. Het Hof acht de aldus vastgestelde boete van 64% van de onherroepelijk vaststaande navorderingsaanslagen een passende en geboden sanctie.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00237
Uitspraak op het beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Alkmaar,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen en boetebeschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1991 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met verhogingen van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhogingen geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen, verhogingen en heffingsrenten:
Aanslagnummer |
dagtekening |
jaar |
belastbaar |
ver- |
heffings- |
inkomen |
hoging |
rente |
|||
f |
f |
f |
|||
[aanslagnummer].H18 |
31 mei 2003 |
1991 |
74.210 |
12.105 |
4.727 |
[aanslagnummer].H28 |
31 mei 2003 |
1992 |
82.094 |
11.666 |
3.861 |
[aanslagnummer].H38 |
31 mei 2003 |
1993 |
82.436 |
10.316 |
2.895 |
[aanslagnummer].H48 |
31 mei 2003 |
1994 |
81.561 |
8.617 |
2.035 |
[aanslagnummer].H58 |
31 mei 2003 |
1995 |
61.896 |
7.855 |
1.645 |
[aanslagnummer].H68 |
31 mei 2003 |
1996 |
65.856 |
8.137 |
1.654 |
[aanslagnummer].H78 |
31 mei 2003 |
1997 |
68.369 |
8.792 |
1.656 |
Aan belanghebbende zijn voorts over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd, alsmede boeten van honderd percent van de nagevorderde belasting. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen, boeten en heffingsrenten:
Aanslagnummer |
dagtekening |
jaar |
belastbaar |
boete |
heffings- |
inkomen |
rente |
||||
f |
f |
f |
|||
[aanslagnummer].H88 |
31 mei 2003 |
1998 |
70.149 |
8.869 |
1.382 |
[aanslagnummer].H98 |
31 mei 2003 |
1999 |
79.571 |
10.012 |
1.261 |
[aanslagnummer].H08 |
31 mei 2003 |
2000 |
134.525 |
12.885 |
1.156 |
De in 1.1 en 1.2 aangehaalde navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Gerechtshof te Amsterdam (nummer 04/02844) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente verminderd, de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 505 en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam is bij arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2012, nr. 10/04998, ECLI:NL:HR:2012:BV1879, (hierna: het eerste verwijzingsarrest) vernietigd uitsluitend voor wat betreft de verhogingen voor de jaren 1991 tot en met 1997 en de opgelegde boeten voor de jaren 1998 tot en met 2000, met verwijzing
van het geding naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage (nummer 12/00080) heeft de uitspraken op bezwaar die zien op een verhoging of een boete vernietigd, de kwijtscheldingsbeschikkingen vernietigd, de navorderingsaanslagen aldus verminderd, dat telkens de verhoging vervalt, de boetebeschikkingen vernietigd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten na verwijzing aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 708.
De uitspraak van het Gerechtshof te ’s‑Gravenhage is bij arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2014, nr. 13/02866, ECLI:NL:HR:2014:107 (hierna: het tweede verwijzingsarrest) vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
De griffier van het Hof heeft belanghebbende en de Inspecteur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het tweede verwijzingsarrest. Belanghebbende heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief ontvangen op 21 februari 2014 en de Inspecteur bij brief ontvangen op 27 februari 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 september 2014 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] tot bijstand vergezeld van [C].
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Het Hof neemt de door Gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak van 14 oktober 2010 nummer 04/02844, vastgestelde feiten over. Deze feiten zijn thans na (tweede) cassatie niet bestreden door partijen.
Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Volgens het microfiche heeft belanghebbende op 31 januari 1994 een vue-rekening met het nummer [rekeningnummer 1] en twee termijndeposito’s met nummer [rekeningnummer 2] en
[rekeningnummer 3].
Op de afdruk van het microfiche komen onder meer de volgende regels voor:
“[rekeningnummer 2]-0000 00 0110 TER LDO [belanghebbende] 19.869,72
[rekeningnummer 3]-0000 00 0040 TER LDO [belanghebbende] 39.352,55
[rekeningnummer 1]-0000 00 0040 VUE [belanghebbende] -15,59”
Belanghebbende heeft in een schrijven van 12 juli 2002 een overzicht gegeven van buitenlandse rekeningen, luidende als volgt:
“Alle rekeningen zijn bij Kredietbank Luxembourg.
[rekeningnummer 3] 2001
[rekeningnummer 4] 1996
[rekeningnummer 1] 1989
[rekeningnummer 5] 1989”
Het aangehouden saldo op de bankrekening bij KBL bedraagt op 31 januari 1994
€ 68.630. Belanghebbende heeft, blijkens de vanaf 1995 overgelegde aangiftegegevens, de rentevrijstelling volledig benut, met uitzondering van het jaar 1998. Belanghebbende had recht op een rentevrijstelling van f 1.000.
Bij brief van 11 december 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen aan hem onder meer navorderingsaanslagen op leggen in de IB/PVV over de jaren 1991 tot en met 2000.
In zijn conclusie van 20 februari 2014 heeft belanghebbende onder “I. Boetebewijs. 2.” het volgende vermeld: “Aan de brief van 2 juli 2002 kan het vermoeden worden ontleend dat belanghebbende de beboetbare feiten in de onderhavige in geding zijnde jaren heeft begaan.” Bij pleidooi ter zitting heeft belanghebbende deze stelling als volgt herhaald: “De Inspecteur is voor alle jaren in de bewijslast geslaagd” (zie pleitnota, pt. 6).
3 Geschil na verwijzing, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Hoge Raad heeft in het tweede verwijzingsarrest, voor zover van belang, het volgende overwogen:
In verband met het voorgaande dient het verwijzingshof te beoordelen:
(i) of de Inspecteur voor elk van de boeten het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd heeft begaan, en
(ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) of elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is.
De Hoge Raad verstaat hierbij onder boeten: opgelegde verhogingen en boeten. Het Hof sluit bij deze terminologie aan.
Belanghebbende heeft in zijn conclusie van 20 februari 2014 naar aanleiding van het tweede verwijzingsarrest vermeld dat de Inspecteur het onder i geformuleerde bewijs van de beboetbare feiten betreffende de in geding zijnde navorderingsaanslagen heeft geleverd.
Belanghebbende is van mening dat de vraag onder ii ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert, primair, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar voor zover deze de boeten betreffen en vernietiging dan wel kwijtschelding van de boeten. Subsidiair concludeert belanghebbende tot matiging van de boeten. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar voor zover het betreft de boeten en matiging van de boeten met 20% vanwege de omkering van de bewijslast en schatting van de correcties. De resterende boeten dienen met 20% te worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.