Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5406, 13-01089

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5406, 13-01089

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 december 2014
Datum publicatie
14 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:5406
Formele relaties
Zaaknummer
13-01089
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 8.9

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is over het jaar 2005, met dagtekening 7 november 2008, een aanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij deze aanslag is aan belanghebbende een gecombineerde heffingskorting verleend ingevolge art. 8.9 Wet IB 2001. Het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting van de echtgenoot van belanghebbende was hiervoor namelijk hoog genoeg.

Over het jaar 2008 was het inkomen van de echtgenoot van belanghebbende negatief. Bij verrekeningsbeschikking is dit negatieve inkomen verrekend met zijn inkomen over het jaar 2005. Hierdoor bedraagt het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting van de echtgenoot van belanghebbende voor het jaar 2005 nihil. Aan belanghebbende is vervolgens een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd waarbij de bij de aanslag over het jaar 2005 vastgestelde gecombineerde heffingskorting is vastgesteld op nihil. Achteraf bezien wordt immers niet aan de voorwaarden van art. 8.9 Wet IB 2001 voldaan. Door de achterwaartse verrekening bij de echtgenoot van belanghebbende van het negatieve inkomen over het jaar 2008 met het inkomen over het jaar 2005 overtreft de gecombineerde inkomensheffing van de echtgenoot van belanghebbende zijn gecombineerde heffingskorting voor het jaar 2005 namelijk niet meer.

Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag terecht heeft opgelegd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/01089

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 september 2013, nummer AWB 12/5129, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden navorderingsaanslag en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2005, met dagtekening 28 oktober 2011, onder aanslagnummer [aanslagnummer 1], een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd (hierna ook: de navorderingsaanslag). Voorts is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht naar een bedrag van € 612.

1.2.

De navorderingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen op28 oktober 2011 gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur van 23 augustus 2012 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken op 3 oktober 2012 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar tegen de beschikking inzake heffingsrente vernietigd, de beschikking inzake heffingsrente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 487 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan haar te vergoeden.

1.4.

De uitspraak van de Rechtbank is op 18 september 2013 aan partijen verzonden. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 30 oktober 2013 hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 september 2014 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van de heer [B], thans ex-echtgenoot van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C].

1.6.

Het Hof heeft aan het slot van deze zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende was in het onderhavige jaar gehuwd met de heer [B] (hierna: [B]).

2.2.

Aan belanghebbende is over het jaar 2005, met dagtekening 7 november 2008, de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij deze aanslag is aan belanghebbende een gecombineerde heffingskorting toegekend van € 2.761. Belanghebbende had zelf over 2005 geen inkomen.

De heffingskorting is aan belanghebbende verleend ingevolge artikel 8.9 van de Wet IB 2001. Het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting van [B] was hiervoor hoog genoeg.

2.3.

Over het jaar 2008 was het inkomen van [B] negatief. Bij verrekeningsbeschikkingen met dagtekening 17 respectievelijk 18 augustus 2011 is dit negatieve inkomen verrekend met het inkomen van [B] over het jaar 2005, hetgeen heeft geresulteerd in een vermindering van de aan [B] over het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslag en aanslag in de IB/PVV. Door deze verrekening bedraagt het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting voor [B] voor het jaar 2005 nihil.

2.4.

Tegen de beschikkingen van 17 en 18 augustus 2011 heeft [B] geen bezwaarschrift ingediend. Derhalve staan deze beschikkingen onherroepelijk vast sinds 29 respectievelijk 30 september 2011.

2.5.

De Inspecteur heeft in verband met genoemde beschikkingen van 17 en 18 augustus 2011 aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Bij deze navorderingsaanslag is de bij de aanslag over het jaar 2005 aan belanghebbende toegekende gecombineerde heffingskorting van € 2.761 vastgesteld op nihil, waardoor het aanvankelijk vastgestelde bedrag van de gecombineerde heffingskorting van haar is nagevorderd. Daarbij is een beschikking inzake heffingsrente gegeven naar een te betalen bedrag van € 612.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is de Inspecteur binnen de wettelijk voorgeschreven termijn gebleven met het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag op 28 oktober 2011?

  2. Heeft de Inspecteur het, bij de aanslag van 7 november 2008, aan belanghebbende toegekende bedrag aan gecombineerde heffingskorting van € 2.761 terecht teruggebracht naar nihil en van haar nagevorderd?

  3. Is er sprake van een tussen belanghebbende en de Inspecteur gesloten vaststellingsovereenkomst en zijn er afspraken gemaakt die aan de mogelijkheid tot navorderen in de weg staan?

  4. Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 [oud] van de Awb, dan wel artikel 8:88 van de Awb?

Belanghebbende is van mening dat vraag 1 en 2 ontkennend en vraag 3 en 4 bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegengestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

De Inspecteur heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat de Rechtbank de beschikking heffingsrente van € 612 terecht heeft vernietigd en dat hetgeen in zijn verweerschrift in hoger beroep is opgenomen over de heffingsrente niet moet worden opgevat als een incidenteel hoger beroep.

Voor hetgeen partijen overigens ter zitting hebben aangevoerd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot het vernietigen van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, het vernietigen van de navorderingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente, het vaststellen van een bedrag aan schadevergoeding, het vergoeden van het door belanghebbende bij het Hof betaalde griffierecht door de Inspecteur en het veroordelen van de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing