Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5508, 13-01128
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5508, 13-01128
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 december 2014
- Datum publicatie
- 14 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:5508
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1121, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 13-01128
Inhoudsindicatie
Heffing overdrachtsbelasting vormt geen verboden inbreuk op het recht van eigendom. Dit geldt ook voor de beperking van de terugwerkende kracht van de tariefsverlaging naar 2%.
Belanghebbende heeft recht op een maximale dwangsom. Bij de ingebrekestelling hoeft de inspecteur niet te worden gemaand, de simpele mededeling dat de beslistermijn is overschreden is in het algemeen voldoende. Dit is slechts anders indien deze mededeling tegelijkertijd wordt gedaan met andere mededelingen, die de inspecteur in het ongewisse laten over hetgeen de belastingplichtige van hem verlangt.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/01128
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 september 2013, nummer AWB 12/3371 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen voldoening op aangifte.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van de hierna te vermelden onroerende zaak op aangifte overdrachtsbelasting voldaan. Na tegen deze aangifte gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak het bezwaar afgewezen en bij voor bezwaar vatbare beschikking de vergoeding van een dwangsom afgewezen.
Belanghebbende is van deze uitspraak en deze beschikking in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 september 2014 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A], advocaat te [B], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C], [D], [E] en [F].
Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak aan partijen is verzonden.
Op de zitting zijn, met instemming van partijen, tegelijkertijd behandeld de zaken bekend bij het Hof onder de procedurenummers 13/01128 tot en met 13/01145.
Het Hof heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 Feiten
Het Hof stelt de volgende feiten vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene gesteld en door de andere niet, althans onvoldoende, weersproken:
Bij notariële akte van [datum] heeft belanghebbende de eigendom verkregen van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] 27 te [woonplaats] (hierna: de woning). De koopsom voor de woning bedroeg volgens de notariële akte € 507.500.
Het tarief voor de overdrachtsbelasting was ten tijde van de levering volgens artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV) zes procent. De overdrachtsbelasting ten bedrage van € 30.288, zes procent van de koopsom (minus aandeel in reservefonds ten bedrage van € 2.680,83), is op 7 juli 2011 voldaan.
Tijdens de persconferentie van minister-president Rutte na afloop van de ministerraad op 17 juni 2011 is het volgende genotuleerd (website rijksoverheid, Radio- en TV-tekst 17 juni 2011):
“VAN BEEK (BNR) (…) de woonvisie die nog komt. Is toegezegd aan de Kamer, gaat de overdrachtsbelasting daar deel van uitmaken?
RUTTE We komen met een woonvisie en echt, daar hebben we nog helemaal niet eens over gesproken, dus ik ga echt niets over die woonvisie zeggen.
VAN BEEK Maar als je nu een startend stelletje bent en…
RUTTE Dan moet je gewoon een huis kopen, als je een huis wilt kopen.
BERGHUIS (RTL) Dan heb je niet straks in september van goh, had ik maar een paar maanden gewacht, want nou…
RUTTE Als jij graag een huis wilt kopen dan moet je dat gewoon doen. Dan kijk ik recht in de camera, dat is ook heel goed nieuws voor heel Nederland. We hebben echt die woningmarkt nodig. (…)
BERGHUIS Dus geen cadeautjes voor starters?
RUTTE Cadeautjes doen we al helemaal nooit.
BERGHUIS Lagere overdrachtsbelasting.
RUTTE U kent ons, cadeautjes is niets voor het kabinet.”
Op 1 juli 2011 is door het kabinet een integrale woonvisie gepresenteerd (kamerstukken II, 2010-2011, 32.847, nummer 1) en op dezelfde datum is een persbericht uitgebracht. In de integrale woonvisie en het persbericht is onder meer aangekondigd dat de overdrachtsbelasting verlaagd wordt van zes naar twee procent voor de periode van 15 juni 2011 tot 1 juli 2012, waarbij voor de verkrijging in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet BRV, het tijdstip van de juridische eigendomsoverdracht bepalend is.
Op 1 juli 2011 gaf de minister-president tevens een persconferentie na afloop van de op die dag gehouden ministerraad. De notulen van de persconferentie (website Rijksoverheid, Radio-en tv-teksten, persconferentie minister-president na de MR 1 juli 2011) vermelden het volgende:
“VAN DER HEYDE Laatste vraag over de overdrachtsbelasting, is het kabinet ook een beetje gedwongen om het te doen omdat er zoveel geruchten ontstonden en er een notitie was uitgelekt? (…)
RUTTE Nou, in hele kleine kring was die discussie nog wel wat langer aan de gang of dit niet de kick-start zou kunnen zijn (…). Ja, en dat dingen uitlekken in de politiek dat is een ziekte, maar daar kun je geen beleid op maken hè, dus als wij de conclusie hadden getrokken deze week: dit is geen goede maatregel, ondanks de publiciteit, hadden we hem niet genomen.
(…)
WESTER (RTL NIEUWS) Het feit dat de maatregel met terugwerkende kracht twee weken geleden ingaat, heeft dat er ook mee te maken dat u twee weken geleden riep als u een huis wil kopen moet u dat vooral doen.
RUTTE Ja, zeker, het heeft ook daarmee te maken, en met het feit dat de meeste - en trouwens Verhagen ook een week later haast ik mij er aan toe te voegen – Maxima, ja, nee, maar allebei hebben we er uitspraken over gedaan. De tweede reden is dat de meeste juridische overdrachten ook plaatsvinden tegen het eind van een kalendermaand, dus wil je meteen ook effect hebben kan het maar beter met iets terugwerkende kracht.
WESTER Even heel precies, wist u twee weken geleden al dat de maatregel er aan zat te komen, dus u kon dat roepen. Kortom, doordat u dat twee weken geleden geroepen heeft moet het met terugwerkende kracht, al kost het wat extra geld.
RUTTE Geen van beide. Nee, het is geen van beide, want we waren er al een tijd over in gesprek in het kabinet en het had heel goed kunnen zijn dat we deze week de knoop de andere kant hadden doorgehakt, want we hebben echt gekeken op basis van alle onderzoeken (…)”
Bij Besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M (hierna: het Besluit) heeft de staatssecretaris van Financiën het volgende bekend gemaakt:
“1. Inleiding
In het persbericht van 1 juli 2011 is aangekondigd dat het tarief overdrachtsbelasting bij de verkrijging van woningen tijdelijk wordt verlaagd tot 1 juli 2012. Deze maatregel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2012. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen treedt deze maatregel op 1 januari 2012 in werking en werkt terug tot en met 15 juni 2011.
2. Goedkeuring
Het is niet wenselijk dat belanghebbenden de verkrijging van een woning uitstellen tot 1 januari 2012. Daarom keur ik vooruitlopend op wetswijziging het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat een tarief overdrachtsbelasting van 2 procent wordt toegepast voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van een woning. Hieronder wordt het begrip woning nader toegelicht.
(…)
4. Inwerkingtreding en vervaldatum
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van woningen.
Dit besluit vervalt op 1 januari 2012.
(…)”
In een brief van 1 juli 2011 (Tweede Kamer 31371, nr. 364) heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer als volgt geïnformeerd:
“Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2011
Het kabinet verlaagt het tarief van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% voor woningen waarvan de transportakte passeert gedurende de periode 15 juni 2011 tot en met 30 juni 2012. Met deze brief informeer ik u over de dekking van de maatregel.
Achtergrond
De woningmarkt stagneert. Het aantal transacties is de laatste twee jaar fors afgenomen. Mensen hebben moeite hun huis te verkopen, wat in sommige gevallen leidt tot financiële problemen. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet besloten om de overdrachtsbelasting tijdelijk fors te verlagen.
(…)
Deze achtergrond heeft het kabinet tot een aantal overwegingen gebracht bij de invulling van de dekking van de maatregel. Gegeven het doel van de maatregel – het geven van een impuls aan de woningmarkt – ligt het in de rede geen compenserende lastenmaatregel op het woningmarktdossier zelf te nemen. Hierbij dient bedacht te worden dat de verlaging tijdelijk is, zodat de incidentele inzet van dekkingsmaatregelen volstaat. Verder is van belang dat de voordelen van de maatregel zowel bij burgers als bedrijven neerslaan. Daarmee ligt het in de rede de noodzakelijke dekking bij beiden te vinden.
(…)”
Het wetsvoorstel inzake de tijdelijke tariefsverlaging als onderdeel van het Belastingplan 2012 is op 17 november 2011 door de Tweede Kamer en op 20 december 2011 door de Eerste Kamer aangenomen. Het Belastingplan 2012 is als Wet van 22 december 2011 (hierna: de Wet) gepubliceerd in het Staatsblad 2011, nr. 639.
In artikel XXXVIII van de Wet is bepaald dat artikel XVI van de Wet (het artikel waarin de tariefswijziging van artikel 14 van de Wet BRV is opgenomen) terugwerkt tot en met 15 juni 2011.
Tussen de gemachtigde van belanghebbende en de belastingautoriteiten heeft langlopend communicatie plaatsgevonden; de relevante data zijn de volgende.
10/8/11: Gemachtigde schrijft aan het Ministerie van Financiën (het Ministerie); zij wil graag komen tot een gezamenlijke aanpak van de tientallen lopende bezwaarschriften, verzoekt om toepassing van de regeling van massaal bezwaar en klaagt dat de Inspecteur geen afspraken wil maken over een gezamenlijke aanpak.
1/9/11: Een gesprek vindt plaats tussen gemachtigde en de heer [G] van het Ministerie.
7/9/11: De heer [G] deelt de gemachtigde mee, dat geen regeling massaal bezwaar zal plaatsvinden, maar een individuele afdoening “voortvarend, doch met inachtneming van alle waarborgen die belanghebbenden toekomen”.
15/9/11: Gemachtigde schrijft verschillende inspecteurs in den lande: zij herhaalt haar verzoek om een hoorzitting alsmede inzage van stukken.
15/9/11: Gemachtigde schrijft wederom aan de heer [G] van het Ministerie: zij verzoekt tot het komen van werkafspraken, omdat overleg met de Inspecteur tot niets heeft geleid.
18/11/11: De inspecteur te [B], de heer [H], schrijft de gemachtigde. Hij verzoekt haar om in overleg te treden ten aanzien van alle lopende bezwaarprocedures.
23/11/11: Gemachtigde beantwoordt de brief met een schrijven bevattende de volgende passages:
“(…)
Uit uw brief leid ik af dat de belastingdienst en het Ministerie inmiddels bereid zijn mee te denken over een goede afhandeling van de bezwaarschriften. Dat is goed om te lezen. Ook wij achten het in het grootste belang dat alle partijen ruimschoots de gelegenheid krijgen hun standpunten kenbaar te maken. Bij deze bericht ik u dat ik, ondanks dat vastgesteld moet worden dat u reeds in gebreke bent ten aanzien van de beslissing op de bezwaarschriften, uiteraard bereid ben met u in overleg te treden.
Bij dat overleg zal tevens aanwezig zijn mijn kantoorgenoot en vennoot [J]. Echter, in verband met het feit dat ik vanaf 28 november tot 12 december afwezig ben (…) zal het overleg niet eerder dan 23 december kunnen plaatsvinden. Wij zijn gaarne bereid vlak voor kerst of de periode tussen kerst en Oud en Nieuw, met u te overleggen, Mocht dit echter niet in uw agenda passen, dan zouden wij u graag op ons kantoor verwelkomen op maandag 9, dinsdag 10 of vrijdag 13 januari
(…)”.
25/11/11: De Inspecteur (de heer [H]) reageert per brief:
“(…)
Ik neem aan, maar had graag zo spoedig mogelijk gehoord als ik dat verkeerd interpreteer, dat dit géén formele ingebrekestelling betreft. Ik ben nl. in dat geval verplicht om de bezwaren waarbij de behandeltermijn verstreken is alsnog binnen twee weken af te werken. Dat lijkt mij tegenstrijdig met ons komende gesprek.
Verder verzoek ik u, omdat het +/- 360 bezwaren betreffen die in diverse regio’s ingediend zijn, mij een overzicht te verstrekken van de door u ingediende bezwaren.
Dat zou onze communicatie met de betreffende regio’s vergemakkelijken en dan weten wij ook precies over welke belanghebbenden we het in ons komende gesprek hebben. We kunnen dan in de betreffende regio controleren of ook daar e.e.a. in behandeling is en ze in de afdoening even de uitkomst van ons gesprek afwachten.
Om te voldoen aan de Awb-termijnen, verzoek ik u in te stemmen om de uiterste afhandeldatum vooralsnog vast te stellen op 1 maart 2012.
(…)”
15/12/11: Gemachtigde antwoordt:
“(…)
Ik denk niet dat in geschil is dat de Belastingdienst formeel in gebreke is met het doen van een uitspraak op bezwaar aangezien de bezwaarschriften toch al ruim 4 tot 5 maanden in behandeling zijn bij de Belastingdienst. De verstreken termijn is ons en daarmee onze cliënten niet aan te rekenen. Reeds in een vroeg stadium hebben wij verzocht om overleg met de Belastingdienst. Aangezien op dit verzoek niet werd ingegaan, zagen wij ons genoodzaakt een klacht in te dienen (…). Bij brief d.d. 7 september heeft de heer [G] ons bericht dat de bezwaarschriften niet zouden worden aangehouden maar voortvarend, met inachtneming van alle waarborgen die belanghebbenden toekomen, worden afgedaan. Telefonisch heeft de heer [G] mij medegedeeld dat die afhandeling gecoördineerd zou plaatsvinden. (…) Ondanks ons herhaaldelijke verzoek om een voortvarende afhandeling heeft het vervolgens nog ruim twee maanden geduurd voordat ik bericht van u ontving over de gecoördineerde afhandeling, waarover de heer [G] berichtte.
(…) De door u geciteerde zin, die mijns inziens voor zich spreekt en die u kennelijk ook als zodanig heeft opgevat, betreft derhalve een formele ingebrekestelling. U schrijft dat u in dat geval genoodzaakt bent de bezwaren waarbij de behandeltermijn verstreken is alsnog binnen 2 weken af te werken. Ik kan mij die overweging voorstellen.
Daarbij kunt u niet voorbij gaan aan nog twee rechten namelijk: (I) het recht te worden gehoord alsmede (II) het recht op inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
(…) Ik betwijfel of uw standpunt dat onze ingebrekestelling tegenstrijdig is met het komende gesprek een juiste constatering is. Zoals gezegd is in september reeds de toezegging gedaan dat de bezwaarschriften voortvarend zouden worden behandeld. Als direct uitvoering aan die toezegging was gegeven, had de praktische gang van zaken met betrekking tot de bezwaarschriften, waar u in uw brief naar verwijst en waar wij op 10 januari over komen te spreken, reeds geruime tijd afgehandeld kunnen zijn en was het mogelijk niet tot een ingebrekestelling gekomen.
(…)”
21/12/11: Gemachtigde schrijft de Inspecteur als reactie op een tijdens haar afwezigheid door haar secretaresse aangenomen boodschap. De Inspecteur zou toch vóór Oud en Nieuw een bespreking kunnen houden, zo begrijpt zij, maar inmiddels is haar agenda volgelopen. Zij stemt in met een afspraak op 10 januari 2012, maar dat is wat haar betreft niet een “officiële” hoorzitting.
10/1/12: Gemachtigde en de Inspecteur hebben een gesprek over de praktische gang van zaken.
18/1/12: Gemachtigde schrijft aan de Inspecteur (kantoor Maastricht, de heer [D]). Zij herhaalt haar verzoek tot inzage van stukken. Pas daarna kan, zo schrijft zij, een nadere motivering worden ingediend en kan een hoorzitting worden gepland.
26/1/12: Gemachtigde dient een “voorlopige” nadere motivering van de bezwaarschriften in. In de brief stelt zij dat zij, bij gebrek aan inzicht in alle stukken, nog altijd de bezwaarschriften “niet behoorlijk c.q. volledig” kan motiveren. Tevens bevat de brief de volgende passage:
“(…)
Ten slotte hebben wij tijdens onze bespreking op 10 januari jl. gesproken over de dwangsom, waarover reeds vóór onze bespreking van 10 januari intensief was gecorrespondeerd. U gaf tijdens onze bespreking te kennen dat de ingebrekestelling die wij op 23 november hebben uitgevaardigd ongericht is en dat de ingebrekestelling derhalve officieel op 10 januari, de dag van onze bespreking is geschied. Immers, zo stelde u, had de ingebrekestelling naar de eenheid die ten aanzien van de betreffende belastingplichtigen(n) bevoegd was moeten worden gestuurd.
Zoals u zult begrijpen kunnen wij ons daarin niet vinden. Aan het begin van onze bespreking heeft de heer [L] medegedeeld dat reeds een inventarisatie was gemaakt en dat daaruit is gebleken dat het om meer dan 400 bezwaarschriften zou gaan. U heeft mij daarna ook telefonisch bevestigd dat, vóór onze bespreking van 10 januari jl., bij de diverse eenheden navraag is gedaan naar het aantal bezwaarschriften dat door ons kantoor is ingediend. Dat betekent dat u op 10 januari reeds op de hoogte was namens wie wij de bezwaarprocedure voeren. Van een ongerichte ingebrekestelling kan derhalve geen sprake zijn.
(…)”
6/2/12: Gemachtigde schrijft de Inspecteur (kantoor Maastricht, de heer [E]): zij herhaalt haar verzoek om stukken.
16/2/12: De Inspecteur schrijft gemachtigde dat er geen nadere op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.
24/2/12: Gemachtigde schrijft de Inspecteur. De brief bevat de volgende passage:
“U (ontkent) dat (uw collega) te kennen heeft gegeven dat de ingebrekestelling officieel op de dag van onze bespreking is geschied. Ook deze mededeling nemen wij vooralsnog voor kennisgeving aan. Ik bericht u echter hierbij dat dit voor ons de doorslag heeft gegeven een klachtenprocedure te starten. (…)”
22/3/12: De hoorzitting vindt plaats.
30/3/12: De Inspecteur zendt gemachtigde het verslag van de hoorzitting.
13/4/12: Gemachtigde reageert op het verslag.
16/5/12: Brief van de Inspecteur aan gemachtigde: de bezwaarschriften zullen binnenkort worden afgewezen.
Op 21 juni 2012 doet de Inspecteur uitspraak op bezwaar.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- -
-
A) Vormt de overdrachtsbelasting als zodanig een verboden inbreuk op het recht van eigendom ingevolge het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) dan wel ingevolge artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM (het Eerste Protocol)?
- -
-
B) Vormt de beperking van de terugwerkende kracht van de tariefsverlaging een verboden inbreuk op het recht van eigendom in zojuist omschreven zin?
- -
-
C) Vormt de (beperking van de) terugwerkende kracht onbehoorlijke en daarom onverbindende wetgeving?
- -
-
D) Vormt de beperking van de terugwerkende kracht van de tariefsverlaging een verboden discriminatie in de zin van artikel 14 EVRM dan wel artikel 26 IVBPR dan wel enige andere vorm van het gelijkheidsbeginsel?
- -
-
E) Heeft belanghebbende recht op een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord; de Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur, tot (gedeeltelijke) teruggave van de voldane overdrachtsbelasting en veroordeling van de Inspecteur tot betaling van een dwangsom. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.