Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-03-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:705, 13-00550 tot en met 13-00561

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-03-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:705, 13-00550 tot en met 13-00561

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 maart 2014
Datum publicatie
20 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:705
Formele relaties
Zaaknummer
13-00550 tot en met 13-00561
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67n

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft de Inspecteur per brief op de hoogte gesteld van het bestaan van enkele buitenlandse bankrekeningen die zij niet in de aangiften had aangegeven. Bij deze brief had belanghebbende een groot aantal bankafschriften gevoegd. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur bij de voorbereiding en de vaststelling van de navorderingsaanslagen voldoende voortvarend gehandeld heeft. De Inspecteur hoefde niet meteen na ontvangst van de inkeerbrief de navorderingsaanslagen op te leggen, maar mocht eerst vragen om nadere gegevens en inlichtingen. De door belanghebbende bij de inkeerbrief overgelegde bankafschriften waren immers niet compleet.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00550 tot en met 13/00561

Uitspraak op de hoger beroepen van

mevrouw [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 februari 2013 en 20 november 2013, nummers AWB 11/3918 tot en met 11/3929 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Limburg/[inspecteur],

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen en vermogensbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 augustus 2010 over de jaren 1997 tot en met 2005 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB), waarbij tevens bij beschikking heffingsrente is berekend. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-

soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer].

Belasting-bedrag€

Heffings-rente

IB/PVV

1997

H.77

22.123

10.517

IB/PVV

1998

H.87

23.342

10.338

IB/PVV

1999

H.97

74.059

30.579

IB/PVV

2000

H.07

32.056

12.072

IB/PVV

2001

H.17

13.149

4.378

IB/PVV

2002

H.27

12.574

3.772

IB/PVV

2003

H.37

11.885

3.243

IB/PVV

2004

H.47

11.849

2.818

IB/PVV

2005

H.57

11.897

2.235

VB

1998

K.87

4.978

2.204

VB

1999

K.97

5.169

2.134

VB

2000

K.07

5.279

1.988

1.2.

Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslagen en beschikkingen bij brief van 28 september 2010, ontvangen door de Inspecteur op 29 september 2010, bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft met dagtekening 7 juli 2011 bij uitspraak de navorderingsaanslagen en de bijbehorende beschikkingen gehandhaafd, met uitzondering van de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 1999. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 1999 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 325.994 en wel tot een bedrag van f 98.666 (€ 44.773).

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met nummer AWB 11/3926 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft, bij uitspraak van 20 februari 2013, het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1997 tot en met 2000 gegrond verklaard; de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1997 tot en met 2000 vernietigd; de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1997 tot en met 2000 verminderd; de heffingsrente met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1997 tot en met 2000 dienovereenkomstig verminderd; het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2005 en de navorderingsaanslagen VB over de jaren 1998 tot en met 2000 ongegrond verklaard; de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.475; gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt; en de beslissing betreffende de te vergoeden immateriële schade aangehouden. De Rechtbank heeft, bij uitspraak van 20 november 2013, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 500.

1.4.

Tegen de uitspraak van 20 februari 2013 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep met kenmerk 13/00550 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.6.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

De zitting heeft plaatsgehad op 22 januari 2014 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, haar gemachtigde, de heer [gemachtigde 1], en bijgestaan door de heer [gemachtigde 2] en de heer [gemachtigde 3], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] en de heer [B].

1.8.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende was gehuwd met de heer [echtgenoot], die op [datum] 1994 is overleden.

2.2.

Belanghebbende heeft in haar brief van 28 september 2009, door de Inspecteur ontvangen op 29 september 2009, verklaard dat zij over buitenlands vermogen beschikt dat zij tot op die datum niet in haar aangiften IB/PVV en VB had aangegeven. Belanghebbende heeft aangegeven gebruik te willen maken van de inkeerregeling in de zin van artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR). Voorts heeft zij een groot aantal bankafschriften van bankrekeningen bij de Fintro Bank (nr. [nummer 1]), UBS AG (nr. [nummer 2]), Fortis Bank en de Dresdner Bank Lux SA (nr. [nummer 3]) aan de Inspecteur overgelegd.

2.3.

Naar aanleiding van voormelde brief heeft de Inspecteur op 20 oktober 2009 een vragenbrief aan belanghebbende gestuurd met het verzoek meer informatie te verschaffen met betrekking tot de buitenlandse bankrekeningen van de Fintro Bank, de UBS AG en de Dresdner Bank. In de vragenbrief worden onder andere vragen gesteld met betrekking tot de opening van de bankrekening, de herkomst van de bedragen, de stortingen op, overmakingen naar en opnamen van de bankrekeningen. Voorts heeft de Inspecteur verzocht om een specificatie van de jaarlijks ontvangen rente dan wel opbrengst, een opgave van het eindsaldo op de rekeningen en om een afschrift van het openingsformulier van de betreffende bankrekeningen. Belanghebbende wordt verzocht vóór 4 november 2009 te reageren.

2.4.

Na het uitblijven van een reactie van belanghebbende, heeft de Inspecteur op 27 november 2009 een herinnering gestuurd, met het verzoek aan belanghebbende om alsnog vóór 5 december 2009 te reageren op de brief van 20 oktober 2009.

2.5.

Op 8 december 2009 heeft de gemachtigde van belanghebbende een reactie gestuurd waarin hij onder meer aangeeft de vragenbrief van 20 oktober 2009 niet te hebben ontvangen. Voorts verzoekt hij om uitstel met betrekking tot het overleggen van de verzochte informatie omdat belanghebbende is geopereerd aan haar kaak. In zijn reactie geeft gemachtigde verder aan dat de overleden echtgenoot van belanghebbende de bankrekeningen heeft geopend, zodat belanghebbende niet beschikt over de gevraagde openingsformulieren van de bankrekeningen. De bankafschriften van de banktegoeden per 31 december van elk jaar, de valuta van de bankrekeningen, alsmede de specificaties van de rente zijn, aldus gemachtigde, reeds in het bezit van de Inspecteur.

2.6.

Met dagtekening 13 december 2009 verklaart belanghebbende en met dagtekening 16 december 2009 verklaart haar gemachtigde zich schriftelijk akkoord met betrekking tot overschrijding van de navorderingstermijnen van de navorderingaanslagen IB/PVV over de jaren 1997 en 2004 en de navorderingsaanslag VB over het jaar 1998.

2.7.

Op 24 februari 2010 heeft de Inspecteur nogmaals een herinnering gestuurd naar belanghebbende met het verzoek om nadere informatie.

2.8.

Bij brief van 23 februari 2010 heeft belanghebbende verklaard dat zij pas vanaf 1999 op de hoogte was van de buitenlandse bankrekeningen, nadat zij de kluis van haar overleden echtgenoot met behulp van een slotenmaker had geopend. In deze kluis trof zij de afschriften van de buitenlandse bankrekeningen aan, evenals een bankrekening bij de KBC Bank met rekeningnummer [nummer 4]. Belanghebbende heeft van deze bankrekening een afschrift van 27 juni 2002 overgelegd waarop een saldo staat vermeld van € 75.925. Deze bankrekening heeft zij in juni 2002 gesloten door opname in contanten. De contanten zijn vervolgens door haar op de Fintro bankrekening met nummer [nummer 5] gestort. Daarnaast heeft zij pandbrieven aan toonder aangetroffen in de kluis die zij omstreeks 1999 heeft afgestort bij de Dresdner Bank te Luxemburg. Jaarlijks heeft zij vanaf 1999 bedragen ter grootte van € 10.000 à € 20.000 opgenomen voor consumptieve doeleinden.

2.9.

Bij brief van 3 maart 2010 heeft de gemachtigde aangegeven dat hij voor aanvullende informatie een afspraak wil maken met de Inspecteur.

2.10.

Bij brief van 18 maart 2010 heeft de Inspecteur op basis van de informatie waarover hij op dat moment beschikte een voorlopige berekening gemaakt van de verschuldigde IB/PVV, VB en heffingsrente over de jaren 1997 tot en met 2005. De Inspecteur heeft in deze brief aangegeven dat de informatie niet volledig is.

2.11.

Belanghebbende heeft bij brief van 22 april 2010 gereageerd op de berekening van de Inspecteur.

2.12.

Op 4 mei 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de gemachtigde en de Inspecteur. Naar aanleiding van deze bespreking is afgesproken dat belanghebbende het rendement van de bankrekeningen in Zwitserland en in België zal gaan opvragen bij de betreffende banken.

2.13.

Bij brief van 20 mei 2010 heeft belanghebbende een brief van de Fintro Bank overgelegd waarin de volgende algemene rentetarieven over de jaren 1997 tot en met 2000 staan vermeld:

Per

1997

1998

1999

2000

1/3

2,80%

3,30%

2,75%

3,70%

1/5

3,00%

3,40%

2,40%

4,20% (per 1/6)

1/12

3,50%

3,15%

3,30%

4,50%

Voorts heeft zij een brief van de UBS AG overgelegd, waarin de bank aangeeft hoeveel rente belanghebbende op de bankrekeningnummers [nummer 6] CHF en

[nummer 7] Euro heeft ontvangen.

Met betrekking tot de eerste bankrekening bedroeg de ontvangen rente vanaf:

15.10.1998

1,50%

01.02.1999

1,25%

01.05.1999

1,00%

01.04.2000

1,25%

01.08.2000

1,50%

01.07.2001

1,25%

De ontvangen rente van de tweede bankrekening bedroeg vanaf:

11.10.2000

2,50%

01.06.2002

2,00%

2.14.

Op 7 juni 2010 hebben belanghebbende en gemachtigde een bespreking gevoerd met de Inspecteur. De Inspecteur heeft belanghebbende daarbij verzocht om de saldi van het banktegoed bij de Dresdner Bank te Luxemburg per 1 januari 2004 en 2005 op te vragen, aangezien de opgegeven saldi onwaarschijnlijk laag zijn ten opzichte van de saldi over de jaren 2003 en 2006.

2.15.

Bij brief van 10 juni 2010 heeft belanghebbende verklaard dat de banksaldi per 31 december 2003 en per 31 december 2004 op de bankrekening van de Dresdner Bank te Luxemburg € 596.968 ( € 465.394 + € 131.574) respectievelijk € 611.206 (€ 476.038 + € 135.168) bedragen. Voorts is in deze brief door belanghebbende voorgesteld om voor het vermogen in België voor de jaren voor 2001 uit te gaan van een rendement van 3%.

2.16.

De Inspecteur heeft bij brief van 15 juni 2010 aangegeven dat hij niet akkoord gaat met het voorstel van belanghebbende.

2.17.

Op 22 juli 2010 is telefonisch met de gemachtigde van belanghebbende afgesproken dat over de jaren 1997 tot en met 2000 afzonderlijke navorderingsaanslagen zullen worden opgelegd en voor de jaren 2001 tot en met 2007 een vaststellingsovereenkomst zal worden gesloten, omdat deze jaren verder niet meer in geschil zijn.

2.18.

Bij brief van 28 juli 2010 heeft de Inspecteur de correcties over de jaren 1997 tot en met 2000 aangekondigd en heeft hij een concept vaststellingsovereenkomst over de jaren 2001 tot en met 2007 meegestuurd. Bij brief van 20 augustus 2010 heeft belanghebbende te kennen gegeven de vaststellingsovereenkomst niet te willen tekenen. Vervolgens heeft de Inspecteur bij brief van 24 augustus 2010 medegedeeld de navorderingsaanslagen op te leggen.

2.19.

Met dagtekening 31 augustus 2010 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1997 tot en met 2005 en VB over de jaren 1998 tot en met 2000 opgelegd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het voorbereiden en opleggen van de navorderingsaanslagen. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Ter zitting zijn partijen tot overeenstemming gekomen dat het rendement op de KBC-bankrekening dient te worden gesteld op drie procent. Omdat belanghebbende daarom geen belang meer heeft bij haar grief dat de Inspecteur de bewijslast ten onrechte heeft omgekeerd, heeft zij haar grief laten varen. Een en ander behelst, naar belanghebbende ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard, dat indien het gelijk is aan de Inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1997 tot en met 2000 terecht zijn verminderd tot door de Rechtbank vastgestelde belastbare inkomens voor de onderscheidene jaren 1997 tot en met 2000.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen en vernietiging van de beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing