Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:799, 12-00733
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:799, 12-00733
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 maart 2014
- Datum publicatie
- 26 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:799
- Zaaknummer
- 12-00733
- Relevante informatie
- Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:14, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:7, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27
Inhoudsindicatie
Art. 67 AWR. Art. 8:14 Awb. Art. 8:7 Awb. Art. 27s AWR. Art. 3:3 en art. 3:4 BW. De Rechtbank voegt zaken van drie verschillende belastingplichtigen en verenigt in één geschrift de drie uitspraken. Dit is in strijd met de door de Rechtbank in acht te nemen geheimhoudingsplicht (art. 67 AWR). De Rechtbank was niet bevoegd om de zaken te behandelen. Het Hof verklaart deze onbevoegdheid voor gedekt. Roll-on roll-of pontons zijn niet duurzaam met de grond verbonden. Daardoor kunnen de pontons ook geen bestanddeel vormen van de grond onder en naast de pontons. De haventerminal als geheel kan niet als mogelijke hoofdzaak in aanmerking worden genomen bij de vraag of de pontons onroerend zijn (vgl. HR 9 maart 2012, 11/01761, ECLI:NL:HR:2012:BV8198). Waardevaststelling door het Hof in goede justitie.
Uitspraak
Team Belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00733
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende 1] B.V., voorheen [belanghebbende 2] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], hierna: belanghebbende,
tegen de in één geschrift verenigde schriftelijke uitspraken van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 oktober 2012, nummers AWB 11/1213, 11/1214 en 11/1215, waarvan nummer 11/1213 betrekking heeft op het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te melden beschikking en aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende en twee met belanghebbende gelieerde vennootschappen (hierna: de drie vennootschappen) zijn bij afzonderlijke beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres] 497 te [vestigingsplaats] (hierna: Fase 1) en de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] 497 WOZ te [vestigingsplaats] (hierna: Fase 2a) voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 62.255.000 respectievelijk € 28.375.000, met als waardepeildatum 1 januari 2009. De drie afzonderlijke beschikkingen zijn steeds in één geschrift vervat met de desbetreffende aanslag onroerendezaakbelastingen 2010.
Na bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken de waarde van Fase 1 verminderd tot € 61.453.000 en de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd, alsmede de waarde van Fase 2a en de corresponderende aanslag gehandhaafd.
De drie vennootschappen zijn van de uitspraken van de Heffingsambtenaar in één geschrift in beroep gekomen bij (destijds) de rechtbank Middelburg. De griffier van de rechtbank Middelburg heeft een griffierecht geheven van € 298.
Bij in één geschrift verenigde uitspraken van 16 oktober 2012 heeft de Rechtbank het beroep van de drie vennootschappen, geadministreerd onder de nummers 11/1213 tot en met 11/1215, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraken hebben de drie vennootschappen bij één geschrift hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft het hoger beroep gesplitst in drie afzonderlijke zaken. In de zaak van belanghebbende, geadministreerd onder nummer 12/00733, heeft de griffier een griffierecht geheven van € 466. De Heffingsambtenaar heeft een (gecombineerd) verweerschrift ingediend. De zaken van de twee gelieerde vennootschappen zijn geadministreerd onder de nummers 12/00734 en 12/00735.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben de drie vennootschappen, in één geschrift verenigd, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft (gelijktijdig met de zaken 12/00734 en 12/00735) plaatsgehad op 28 augustus 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn namens de drie vennootschappen, waaronder belanghebbende, verschenen en gehoord mevrouw [A] van [B] BV te Rotterdam, als gemachtigde, bijgestaan door de heer [D], directeur van belanghebbende, en door de heer [E], technisch manager. Namens de Heffingsambtenaar is verschenen en gehoord de heer [F], tot bijstand vergezeld van de heren [G] en [H], taxateurs.
De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een machtiging overgelegd en een pleitnota voorgedragen. Exemplaren van de pleitnota zijn overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Heffingsambtenaar bij zijn pleitnota drie bijlagen overgelegd. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende zes foto’s overgelegd. Voorts heeft belanghebbende ter zitting aan het Hof en aan de wederpartij een model op schaal getoond van de bevestigingsconstructie voor de hierna onder 2.2 bedoelde pontons en daarbij, op vragen van het Hof en van de wederpartij, uitleg gegeven.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en in de drie zaken een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is gebruiker van de hierna vermelde zaken behorende tot Fase 1 en Fase 2a. [J] BV en [K] BV, de twee met belanghebbende gelieerde vennootschappen, zijn erfpachter van de zaken van Fase 1 respectievelijk van de zaken van Fase 2a. De betreffende percelen zijn eigendom van “de gemeenschappelijke regeling [M]” (hierna: [M]). De overeenkomsten van erfpacht hebben een duur van 100 jaar. De – geïndexeerde - canon van Fase 1 bedraagt € 4,49 per m2 en van Fase 2a € 4,35 per m2.
De zaken die worden toegerekend aan Fase 1 zijn een tweetal zogenaamde roll-on roll-off (RORO) pontons (hierna: de pontons), fenderpalen, aanlegsteigers, gebouwen met aanhorigheden, parkeerterrein, verharding, omheining, lichtmasten, trafo, spoorrails en een terrein van 698.774 m2 (hierna: terrein Fase 1). Tot Fase 2a behoren een tweetal bruggen, verharding, omheining, lichtmasten, trafo en een terrein van 423.600 m2 (hierna: terrein Fase 2a).
Belanghebbende exploiteert een haventerminal en opslagterreinen in het zeehaven- en industriegebied van de gemeente Vlissingen. De pontons worden gebezigd ten behoeve van de exploitatie van het bedrijf. In de zeer nabije omgeving van de haventerminal liggen weg- en spoorverbindingen.
Tot de stukken behoren constructietekeningen en zes door belanghebbende ter zitting in hoger beroep overgelegde foto’s waarop (delen van) de pontons te zien zijn. De constructietekeningen zijn door belanghebbende aan de gemeente Vlissingen overgelegd ten behoeve van de daarvoor benodigde vergunningen. De pontons drijven in het water. Het ene ponton, het grote ponton, heeft blijkens voormelde tekeningen een lengte van 80 meter, een breedte van 85 meter aan de zijde waar schepen aanmeren (hierna: de zeezijde) en van bijna 70 meter aan de walzijde). Het andere ponton, het kleine ponton, heeft een lengte van eveneens 80 meter, een breedte van 39 meter aan de zeezijde en van bijna 13 meter aan de walzijde.
De pontons zijn speciaal geconstrueerd voor het laden en lossen van schepen en worden daartoe ook als zodanig aangewend. De pontons zijn voorzien van een machineruimte met pompen, een controlekamer en ballasttanks waarmee de pontons op de voor het aangemeerde schip vereiste laad- en loshoogte kunnen worden gebracht. De drijver en de ballasttanks bevinden zich aan de zeezijde.
De grote ponton is door middel van een U frame bevestigd aan in de grond verankerde geleidepalen, aan weerszijden van de ponton een. De bevestiging van de kleine ponton is hetzelfde, met dien verstande dat die ponton zijwaarts slechts aan één geleidepaal is bevestigd, naar partijen ter zitting, in zoverre in afwijking van de uitspraak van de Rechtbank, hebben verklaard. Met de geleidepalen worden de pontons op hun plaats gehouden. Door de geleidepalen ook kunnen de pontons meebewegen met eb en vloed en wordt een zijwaartse beweging voorkomen. Ter plaatse is het verschil tussen eb en vloed maximaal ongeveer 5 meter.
Beide pontons zijn ontworpen om aan één zijde, de landzijde, te kunnen worden aangelegd. De pontons zijn met de wal verbonden door middel van twee, van de pontons deel uitmakende haken die over een stalen buis vallen. Deze buis, ‘bankseat’ genoemd (hierna: de bankseat), is aan beide uiteinden met bouten bevestigd op een betonnen landhoofd, geconstrueerd in basaltblokken welke land en water scheiden.
Borgingen zorgen ervoor dat de pontons bij golven, bij hoog en laag water alsmede bij aanvaringen op hun plaats blijven en niet van de wal losraken. Deze borgingen, driehoekige elementen, worden op hun plaats gehouden door in de bankseat gezekerde borgpinnen. De borgingen kunnen heen en weer bewegen, zodat de pontons nog (maximaal 80 cm) voorwaarts – tegen stootblokken - kunnen bewegen, vooral in geval van aanvaringen. De borgingen zorgen ervoor dat bij een aanvaring de haak niet van de bankseat afschiet. De borgingen zijn niet met de pontons verbonden. Dit systeem van verbinding van pontons met de wal wordt wel ‘lageringssysteem’ genoemd.
Vanaf de wal kunnen de pontons worden betreden door middel van een ‘loopplank’-constructie, welke ‘loopplank’ door middel van een scharnierconstructie op de ponton ligt. Partijen hebben ter zitting eenparig verklaard dat, in tegenstelling tot hetgeen daaromtrent onder de feiten in de uitspraak van de Rechtbank is vermeld, van een bevestiging van de pontons aan het landhoofd tevens door middel van stalen kabels, geen sprake is.
Voor de pontons zijn zeebrieven verstrekt. Op de voet van artikel 4 van de Zeebrievenwet worden deze slechts verstrekt voor schepen. Een ponton is aan te merken als een schip in de zin van artikel 8:1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
In 2003 en 2007 zijn pontons verwisseld. In 2009 is een nieuwe ponton gekomen ter vervanging van een andere; de vervangen ponton is naar de haven van Zeebrugge versleept. In 2011 is een ponton na van de wal te zijn losgemaakt naar Dublin versleept. Met het losmaken van een ponton van de wal zijn 2 tot 3 uren gemoeid, afhankelijk van de getijden.
Ter onderbouwing van de vastgestelde waarden heeft de Heffingsambtenaar als bijlage bij het verweerschrift bij de Rechtbank een op 4 januari 2011 door [G] en [H], beiden registermakelaar-taxateur, opgemaakt taxatierapport (hierna: het taxatierapport) overgelegd van Fase 1 en Fase 2a. De waarde van de zaken is bepaald door middel van de gecorrigeerde vervangingswaardemethode. De waarde per m2 van het terrein Fase 1 en van het terrein Fase 2a is bij de taxatie bepaald op € 55.
Ter onderbouwing van de waarde van het terrein Fase 1 en het terrein Fase 2a zijn bij de taxatie een viertal verkopen van grond en een tweetal in erfpacht uitgegeven gronden betrokken. Het betreffen de navolgende transacties:
A. Verkoop van plm. 70 ha grond door [L] NV aan [M] op 29 oktober 2007 voor € 70 per m2. Van de gekochte grond is aansluitend door [M] 50 ha in erfpacht uitgegeven aan [L] NV tegen een canon van € 6,25 per m2 per jaar.
B. Verkoop van 3,4 ha grond door Invista aan [N] op 18 april 2008 voor € 110 per m2. Bij de transactie is toegang tot vaarwater bedongen door middel van het gebruiksrecht van een steiger.
C. Verkoop van 1,8 ha grond door [O] aan [P] op 14 juli 2006 tegen € 58 per m2.
D. Verkoop van 4,4 ha grond door [M] aan [Q] BV op 31 december 2010 tegen een gemiddelde prijs van € 61,85 per m2. Het betrof voorheen door [M] aan [Q] in erfpacht uitgegeven grond waarvan de blote eigendom van de percelen grond op basis van een uitgeoefende koopoptie is verworven.
E. Uitgifte in erfpacht door [M] aan [R] 6,75 ha grond tegen een canon van € 5,50 in april 2007.
F. Uitgifte in erfpacht door [M] aan [S] BV van 5,45 ha grond tegen een canon van € 6,15 per m2 in april 2007.
Ter onderbouwing van de waarde van het terrein Fase 1 en het terrein Fase 2a heeft de Heffingsambtenaar in hoger beroep in zijn verweerschrift één verkoop van grond en een viertal in erfpacht uitgegeven gronden toegevoegd. Het betreffen de navolgende transacties:
G. Uitgifte in erfpacht op 14 januari 2013 door [M] aan [Q] V.O.F. van 19.740 m² grond tegen een jaarlijkse canon van € 6 per m², looptijd erfpachtrecht 60 jaar.
H. Verkoop van 1.558 m² grond door [M] aan [T] op 4 april 2012, tegen een prijs van € 90 per m².
I. Uitgifte in erfpacht op 1 mei 2011, met een looptijd van 60 jaar, door [M] aan [V] BV van
- 18.910 m² grond tegen een jaarlijkse canon van € 6 per m²,
- 17.176 m² grond tegen een jaarlijkse canon van € 5,75 per m²
- 28.064 m² grond tegen een jaarlijkse canon van € 6 per m².
Bij zijn pleitnota heeft de Heffingsambtenaar nog een aantal gegevens betreffende erfpachtcanons en verkopen overgelegd.
De onroerende zaak Fase 2a heeft geen directe waterverbinding en de onroerende zaak Fase 2a is via twee bruggen over de openbare weg verbonden met de onroerende zaak Fase 1.
3 Geschil, standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft uitsluitend het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de pontons aan te merken als roerende dan wel als onroerende zaken?
Belanghebbende verdedigt de kwalificatie van de pontons als roerend. De Heffingsambtenaar verdedigt de kwalificatie van de pontons als onroerend. De waarde van de pontons ad € 6.522.819 is als zodanig niet in geschil.
II. Is de waarde van de onroerende zaak Fase 1 en van de onroerende zaak Fase 2a niet te hoog vastgesteld?
Met betrekking tot vraag II verschillen partijen slechts van mening over de door de Heffingsambtenaar voor de grond vastgestelde waarde; zij verschillen niet van mening over de door de Heffingsambtenaar voor de overige objectonderdelen vastgestelde waarde van € 23.075.909 voor Fase 1 en € 5.077.065 voor Fase 2a. Belanghebbende verdedigt een waarde van € 40,41 per m2 voor de grond Fase 1 en een waarde van € 39,15 per m2 voor de grond Fase 2a. De Heffingsambtenaar verdedigt een waarde van € 55 per m2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank inzake de zaak met kenmerk 11/1213, gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar betreffende de beschikkingen en de aanslagen inzake Fase 1 en Fase 2a, (verdere) vermindering van de bij beschikking (na bezwaar) vastgestelde waarde inzake Fase 1 tot een waarde van (€ 61.453.000 - € 6.522.819 – € 10.180.522 =) € 44.749.659 en vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde inzake Fase 2a tot een waarde van (€ 28.375.000 - € 6.714.060 =) € 21.660.940 en dienovereenkomstige verminderingen van de aanslagen. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank inzake de zaak met kenmerk 11/1213.