Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:953, 13-00711

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:953, 13-00711

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 april 2014
Datum publicatie
16 april 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:953
Zaaknummer
13-00711
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:75

Inhoudsindicatie

Onjuist proces-verbaal van de Rechtbank. Hoger beroep tegen verkort proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank. Partijen verklaren eensluidend dat het p-v van de zitting niet juist is. Hoger beroep niet-ontvankelijk omdat de Rechtbank ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan. Rechtbank moet alsnog hetzij (a) in uitspraak vastleggen dat het bij de Rechtbank ingestelde beroep wel is ingetrokken (HR 23 september 2011, nummer 11/00372, ECLI:NL:HR:2011:BT2297) hetzij (b) in een uitspraak zijn oordeel over het verzoek om proceskostenvergoeding vastleggen (art. 8:75a Awb, tekst tot 1 juli 2013).

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00711

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de vastlegging in het verkort proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 23 april 2013 van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank), nummer AWB 12/1648, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Weert,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te noemen aan belanghebbende in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) gezonden beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is in het kader van de Wet WOZ een beschikking gezonden, waarbij de waarde van onder meer de onroerende zaak [a-straat] 40 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2011 voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 is vastgesteld op een bedrag van € 1.076.000 (hierna: de beschikking). Nadat tegen deze beschikking bij de Heffingsambtenaar bezwaar is gemaakt, heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de bij beschikking vastgestelde waarde gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.

1.3.

Het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank heeft plaatsgevonden op 23 april 2013. In het proces-verbaal van het verhandelde tijdens deze zitting is vastgelegd dat belanghebbende(s gemachtigde) het beroep heeft ingetrokken.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de in 1.3 bedoelde vastlegging in het proces-verbaal van de zitting hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift bij het Hof ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier, dat op de zaak betrekking heeft.

1.6.

Het onderzoek ter zitting van het Hof heeft plaatsgehad op 7 februari 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [B].

1.7.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.8.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

In het proces-verbaal van hetgeen is verhandeld tijdens het onderzoek ter zitting van de Rechtbank op 23 april 2013 is onder meer het volgende vermeld:

‘Ter zitting zijn partijen het eens geworden over de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2011. Verweerder zal de waarde verlagen naar een bedrag van € 780.000,= en het door eiser betaalde griffierecht, te weten € 42,=, aan eiser vergoeden. Verder zal verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (een deel van) de proceskosten vergoeden die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Aan eiser is door een derde (de heer [A]) beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen van deze rechtsbijstandverlening worden twee punten, met een waarde van € 437,= per punt, toegekend; één punt voor het indienen van liet beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. Verweerder zal aan eiser een bedrag van € 874,= wegens proceskosten vergoeden.

Eisers gemachtigde heeft vervolgens het beroep ter zitting ingetrokken.’

2.2.

De Rechtbank heeft – naar het Hof afleidt uit de vermelding van de datum 1 mei 2013 onder punt 1 onder het kopje ‘Feiten’ in het hoger beroepschrift – het proces-verbaal van de zitting op 1 mei 2013 aan belanghebbende toegestuurd.

2.3.

Belanghebbende heeft op 31 mei 2013 zijn hoger beroepschrift ingediend bij het Hof.

3 Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen

3.1.

In geschil is allereerst het antwoord op de vraag of belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.

Indien belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep, is vervolgens de hoogte van de proceskostenvergoeding in geschil.

3.2.

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd, hetgeen is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Tijdens het onderzoek ter zitting van het Hof hebben zij daaraan toegevoegd, hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van deze zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot ontvankelijkheid van het hoger beroep en – na wijziging van zijn standpunt ter zitting – tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in een tegemoetkoming van de proceskosten in eerste aanleg tot een bedrag van € 130 + € 874, in totaal: € 1.004. De Heffingsambtenaar concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. Subsidiair concludeert hij tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.004.

4 Gronden

5 Beslissing