Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:964, HV 200 102 811_01
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:964, HV 200 102 811_01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 april 2014
- Datum publicatie
- 8 april 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:964
- Formele relaties
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:BY9016
- Zaaknummer
- HV 200 102 811_01
Inhoudsindicatie
Vervolg op beschikking hof van 17 januari 2013 LJN BY9016; huwelijksvermogensrecht; gemeenschap van goederen; kwijtschelding onder uitsluitingsclausule; bewijs; vergoedingsrechten (oud recht).
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 3 april 2014
Zaaknummer: HV 200.102.811/01
Zaaknummer eerste aanleg: 88523 / FA RK 08-1128
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. Y.G.M.J. Breukers,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.J.L. Heukels.
5 De beschikking d.d. 17 januari 2013
Bij de tussenbeschikking van 17 januari 2013 in deze zaak heeft het hof beslist dat het perceel met daarop de echtelijke woning niet in de gemeenschap is gevallen en derhalve niet voor verdeling in aanmerking komt.
Verder heeft het hof de man toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat het restant van de lening van fl. 17.004,- is kwijtgescholden onder uitsluitingsclausule. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
6 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van de man ter terechtzitting van het hof van 24 juli 2013;
- het proces-verbaal van contra-enquête aan de zijde van de vrouw ter terechtzitting van het hof van 14 november 2013;
- de akte na getuigenverhoor van de man d.d. 10 december 2013;
- de akte na getuigenverhoor van de vrouw d.d. 29 januari 2014.
Het hof stelt vast dat in het proces-verbaal van contra-enquête ten onrechte niet is
opgenomen dat de getuigen zijn gewezen op het recht zich te verschonen.
7 De verdere beoordeling
Het hof heeft de man toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat het restant van de schuld van fl. 17.004,- is kwijtgescholden onder uitsluitingsclausule.
De man heeft behalve zichzelf zijn ouders als getuigen voorgebracht. De man heeft verklaard dat het restant van de schuld van ongeveer fl. 17.000,- ieder jaar tot ongeveer 1996-1997 in porties is geschonken door zijn ouders. De man en zijn ouders hebben alle drie verklaard dat de bedoeling van de schenking was dat het voor de man alleen was. Geen van drieën hebben zij echter iets verklaard over het vermelden van een uitsluitingsclausule bij de kwijtscheldingen. Uit de overige processtukken blijkt daarvan evenmin.
Aldus is niet vast komen te staan dat de uitsluitingsclausule bij de kwijtschelding is vermeld. Naar het oordeel van het hof is de man er dan ook niet in geslaagd te bewijzen dat het restant van de lening van fl. 17.004,- is kwijtgescholden onder uitsluitingsclausule.
Nu ervan dient te worden uitgegaan dat het restant van de schuld is kwijtgescholden zonder uitsluitingsclausule, is er geen sprake van een bevoordeling van de gemeenschap ten laste van het privévermogen van de man, maar is een gemeenschapsschuld gedelgd door kwijtschelding aan de gemeenschap. Derhalve heeft de man ook geen recht op vergoeding door de gemeenschap. Het daartoe strekkende verweer van de vrouw gaat in zoverre op.
Vaststaat dat het bedrag dat de man van zijn ouders heeft geleend (in totaal fl. 52.000,-) volledig is besteed aan de aankoop van het perceel. De ouders hebben een bedrag van
fl. 34.996,- onmiddellijk kwijtgescholden onder uitsluitingsclausule. Zoals het hof in zijn beschikking van 17 januari 2013 heeft overwogen onder nummer 3.6., dient laatstgenoemd bedrag aangemerkt te worden als privévermogen van de man en dient het perceel dat de man met dit bedrag heeft gekocht eveneens aangemerkt tot worden als privévermogen van de man. Het restantbedrag van fl. 17.004,- dient echter aangemerkt te worden als gemeenschapsvermogen. Door ook dit restantbedrag aan te wenden voor de koop van het perceel, heeft de man gemeenschapsgeld aangewend voor de koop van een goed in privé. Aldus heeft de man zijn privévermogen kosten bespaard ten laste van de gemeenschap en heeft de gemeenschap recht op vergoeding door de man.
Het recht zoals dat in deze zaak van toepassing is, ging uit van het nominaliteitsbeginsel, dat wil zeggen dat een vergoedingsrecht als hier bedoeld in beginsel slechts recht geeft op terugbetaling van een gelijk bedrag als destijds door de gemeenschap is verstrekt. De gemeenschap heeft aldus recht op vergoeding door de man van fl. 17.004,- oftewel € 7.716,08.
Onder omstandigheden kan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om te volstaan met de enkele teruggave van het nominale bedrag. Naar het oordeel van het hof zijn zodanige omstandigheden in deze zaak echter gesteld noch gebleken.
Niet alleen de aanschaf van het perceel is (mede) door de gemeenschap gefinancierd, maar ook de verbouwing van de op het perceel gelegen schuur tot woonhuis. Hiermee heeft de man eveneens zijn privévermogen kosten bespaard ten laste van de gemeenschap en is een vergoedingsrecht ontstaan.
Voor de financiering van de verbouwing is de gemeenschap een schuld aangegaan. Op die schuld is niets afgelost.
Gelet hierop, op het feit dat de woning in eigendom aan de man toebehoort en op het feit dat de schuld als hypothecaire geldlening aan de woning is gekoppeld, zal het hof geen vergoedingsrecht vaststellen, maar in plaats daarvan het oordeel van de rechtbank, dat de man de hypothecaire geldlening voor zijn rekening dient te nemen en als eigen schuld dient te voldoen, in stand laten.
De grieven in appel slagen. De grieven in incidenteel appel hoeven wegens gebrek aan belang niet meer besproken te worden.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikkingen op onderdelen niet in stand kunnen blijven. Bepaald dient te worden dat de man aan de vrouw, behalve het door de rechtbank bepaalde bedrag van € 15.392,-, het bedrag van € 3.858,04 (de helft van € 7.716,08) dient te voldoen, in totaal dus € 19.250,04.
Het hof ziet aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt