Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1096, 14-00491
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1096, 14-00491
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 maart 2015
- Datum publicatie
- 30 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:1096
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:1493, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 14-00491
Inhoudsindicatie
Indien bij een ambtshalve vastgestelde aanslag omtrent de te verrekenen persoonsgebonden aftrek niets is bepaald, wordt de Inspecteur geacht een beschikking persoonsgebonden aftrek van nihil te hebben gegeven (vgl. ECLI:NL:HR:2005:AU8169). Indien het tegen die aanslag gemaakte bezwaar (en beroep) ertoe strekt, dat de persoonsgebonden aftrek op een hoger bedrag zal worden vastgesteld, is dat bezwaar (en beroep) onmiskenbaar gericht tegen de beschikking persoonsgebonden aftrek van nihil. Daarmee heeft belanghebbende een belang bij het indienen van deze rechtsmiddelen en acht het Hof hem ontvankelijk in (hoger) beroep.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. In dat geval is dwingend voorgeschreven dat - ook over geschilpunten waarvan de bewijslast al op de belastingplichtige rust - het bezwaar respectievelijk het beroep ongegrond wordt verklaard tenzij is gebleken dat en in hoeverre de desbetreffende belastingaanslag onjuist is (vgl. ECLI:NL:HR:2014:417).
Met betrekking tot de persoonsgebonden aftrek zien de door belanghebbende gemaakte kosten van uitplaatsing van de huurder en de daarmee gemaakte juridische kosten niet op werkzaamheden van bouwkundige aard aan het monumentenpand. De Inspecteur heeft dit bedrag aan kosten terecht niet als aftrekbare onderhoudskosten aangemerkt. Daarnaast heeft de Inspecteur inzake de overige door belanghebbende opgevoerde uitgaven voor monumentenpanden een correctie van 10% als kosten van verbetering niet in aftrek toegelaten. De Inspecteur heeft met de onderbouwing van deze correctie een redelijke schatting gegeven van de niet in aftrek toegelaten kosten. Belanghebbende heeft met het overleggen van niet gespecificeerde facturen van aannemers, klussenbedrijven en installateurs onvoldoende inzicht gegeven in de aard van de verrichte werkzaamheden aan de monumentenpanden en derhalve niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast te doen blijken - dat wil zeggen overtuigend aan te tonen - dat de in aanmerking te nemen kosten hoger moeten zijn.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00491
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 6 maart 2014, nummer AWB 13/5858, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 9 november 2011 voor het jaar 2008 opgelegd een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van een bedrag van € 200.000, alsmede bij beschikking een boete tot een bedrag van € 226 (hierna: de boetebeschikking) en is hem bij beschikking een bedrag van € 6.032 aan heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking heffingsrente). Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking verlies verrekend tot een bedrag van € 848.916. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij, in één geschrift verenigde, uitspraken van 20 september 2013 de aanslag verminderd tot een teruggaaf van een bedrag van € 16.525, bij beschikking een bedrag van € 2.627 aan heffingsrente vergoed en de boetebeschikking gehandhaafd, alsmede de beschikking verrekening verlies nader bepaald op nihil en bij beschikking de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek vastgesteld op een bedrag van € 53.871.
Belanghebbende is van de uitspraak met betrekking tot de persoonsgebonden aftrek in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 januari 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [A], [B] en [C], register-taxateur.
Partijen hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de Rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in eerste en tweede aanleg als volgt vast:
Belanghebbende is eigenaar van een aantal onroerende zaken, waaronder het pand gelegen aan de [a-straat] 41-1 te [D] (hierna: het pand). De onroerende zaken zijn monumentenpanden in de zin van artikel 6.31, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) en behoren tot de rendementsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende. Het pand werd in het jaar 2008 verhuurd aan de heer [E] (hierna: huurder).
Bij vonnis in kort geding van de Rechtbank Amsterdam van 29 mei 2008, zaaknummer 945341 KK EXPL 08-293, is belanghebbende veroordeeld tot het verrichten van de door de huurder geëiste (herstel)werkzaamheden aan het pand en is de (tegen)vordering van belanghebbende tot ontbinding van de huurovereenkomst afgewezen. Bij dit vonnis is belanghebbende voorts veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 798,39. De advocaatkosten die belanghebbende in deze procedure heeft gemaakt, bedragen € 5.730,38.
In totaal bedragen de proces- en advocaatkosten die belanghebbende in het kader van deze kortgedingprocedure heeft gemaakt (€ 798,39 plus € 5.730,38, is afgerond) € 6.529.
Belanghebbende en de huurder hebben in juli 2008 een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst) waarbij zij, voor zover van belang, het volgende zijn overeengekomen:
“(…) Dat partijen tot beëindiging van de huurovereenkomst wensen over te gaan, waartegenover [belanghebbende] een vergoeding aan [E] ter beschikking zal stellen, ter bestrijding van de verhuis- en herinrichtingskosten en huurverschil in de toekomst;
(…)
01 De huurovereenkomst tussen partijen eindigt uiterlijk op 31 december 2008 (…)
02 De overeengekomen vergoeding bedraagt € 25.000 (…)”.
De in verband met de kortgedingprocedure en de beëindiging van de huurovereenkomst door belanghebbende gemaakte kosten bedragen (€ 6.529 plus € 25.000 is) € 31.529.
Belanghebbende heeft in het jaar 2008 uitgaven gedaan ten behoeve van restauratie en onderhoud van de onder 2.1 vermelde monumentenpanden. De Inspecteur heeft een bedrag van € 25.000, circa 10% van de uitgaven, als kosten van verbetering aangemerkt en dit bedrag niet als persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen.
Bij kennisgeving van 28 februari 2009 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 (hierna: de aangifte) voor 1 april 2009 te doen. Belanghebbende heeft aan deze uitnodiging geen gehoor gegeven. Bij brief van 18 december 2009 is belanghebbende een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd en op 1 maart 2010 een aanmaning de aangifte voor 15 maart 2010 in te dienen. Hierop is geen reactie van belanghebbende gekomen. Op 10 februari 2011 is in verband met het slechte aangiftegedrag van belanghebbende een bezoek gebracht aan belanghebbende en toen heeft belanghebbende de Inspecteur toegezegd zo snel mogelijk vóór 1 mei 2011 zijn aangifte in te dienen. De Inspecteur heeft de aanslag met dagtekening 9 november 2011 opgelegd naar ambtshalve vastgestelde bedragen. In verband met het daartegen gemaakte bezwaar heeft belanghebbende het aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 (hierna: het aangiftebiljet) op 19 januari 2012 digitaal ingezonden.
In het aangiftebiljet heeft belanghebbende als persoonsgebonden aftrek aan uitgaven voor monumentenpanden een bedrag van € 281.465 opgenomen. Bij zijn uitspraak heeft de Inspecteur aan deze uitgaven een bedrag van € 223.989 in aanmerking genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspecteur hierbij een rekenfout heeft gemaakt van € 947.
Bij zijn uitspraak heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een teruggaaf aan belanghebbende van de ingehouden loonheffing ten bedrage van € 16.525, met vergoeding van heffingsrente tot een bedrag van € 2.627, onder handhaving van de boetebeschikking. Daarbij heeft de Inspecteur de beschikking verrekening verlies nader bepaald op een bedrag van nihil en bij beschikking de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren op een bedrag van € 53.871 vastgesteld. In verband met de gemaakte rekenfout is dit bedrag onjuist vastgesteld en dient dit gecorrigeerd te worden tot € 54.818.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
I Kunnen de in verband met de kortgedingprocedure en de beëindiging van de huurovereenkomst door belanghebbende gemaakte kosten tot het bedrag van € 31.529 worden aangemerkt als onderhoudskosten van een monumentenpand in de zin van artikel 6.31 van de Wet?
II Dient de door de Inspecteur aangebrachte correctie van de uitgaven voor monumentenpanden als kosten van verbetering tot een bedrag van € 25.000 te worden teruggenomen?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur betreffende de beschikking persoonsgebonden aftrek, tot, naar het Hof begrijpt, vaststelling van de beschikking persoonsgebonden aftrek, primair, tot een bedrag van € 111.347, subsidiair, tot een bedrag van € 86.347, en meer subsidiair tot een bedrag van € 79.818 en vergoeding van de door belanghebbende betaalde griffierechten. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur betreffende de beschikking persoonsgebonden aftrek en tot vaststelling van de beschikking persoonsgebonden aftrek op een bedrag van € 54.818.