Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1300, 14/00374
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1300, 14/00374
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 maart 2015
- Datum publicatie
- 13 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:1300
- Zaaknummer
- 14/00374
Inhoudsindicatie
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zijn Roemeense pensioen niet in de grondslag van de Nederlandse belastingheffing mag worden betrokken, omdat dat pensioen ter heffing aan Roemenië is toegewezen. Uit het tussen Roemenië en Nederland gesloten Belastingverdrag volgt dat het Roemeense pensioen in Roemenië mag worden belast.
Het Verdrag bepaalt echter ook dat Nederland bevoegd is bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de belastinggrondslag de bestanddelen van het inkomen te begrijpen, die overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag in Roemenië mogen worden belast. In het Verdrag zijn vervolgens bepalingen opgenomen over de vermindering van de Nederlandse belastingheffing over deze inkomensbestanddelen. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur het Roemeense pensioen op juiste wijze in de Nederlandse belastingheffing heeft betrokken.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00374
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 februari 2014, nummer AWB 13/1268, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Venlo (thans kantoor [C]),
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), aanslagnummer [aanslagnummer], en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente ten bedrage van € 115.
De zitting heeft plaatsgehad op 13 maart 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, de heer [A], verbonden aan [B] te [C], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] en [E].
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 27 maart 2015, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2011 en 2012;
- verklaart het hoger beroep voor het overige ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gronden
Ten aanzien van het geschil
Belanghebbende was in 2010 woonachtig in Nederland. Belanghebbende heeft in de jaren 1963 tot en met 1986 in Roemenië gewerkt en heeft uit dien hoofde in onderhavig jaar een Roemeense pensioenuitkering genoten van € 1.336.
Het Roemeense pensioen is in belanghebbendes aanslag IB/PVV over 2010 betrokken als buitenlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. Bij de vaststelling van de aanslag is rekening gehouden met een zogenaamde aftrek elders belast inkomen van € 176 ten aanzien van het Roemeense pensioen. Deze aftrek is berekend aan de hand van een breuk met het bedrag van € 1.336 als teller en het bedrag van € 40.811 (belanghebbendes wereldinkomen) als noemer. Deze breuk is vermenigvuldigd met het bedrag aan Nederlandse inkomstenbelasting (hierna ook: IB), dat belanghebbende in beginsel over 2010 verschuldigd was. De aftrek is derhalve als volgt berekend:
(€ 1.336: € 40.811) x € 5.377 = € 176.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zijn Roemeense pensioen niet in de grondslag van de Nederlandse belastingheffing mag worden betrokken, omdat dat pensioen ter heffing aan Roemenië is toegewezen.
Nederland en Roemenië hebben op 5 maart 1998 het Belastingverdrag gesloten (hierna: het Verdrag). Dit Verdrag is op 29 juli 1999 in werking getreden en is aldus van toepassing op het door belanghebbende in 2010 genoten Roemeense pensioen.
Uit artikel 18, derde lid, van het Verdrag volgt dat het Roemeense pensioen in Roemenië mag worden belast.
Artikel 24, eerste lid, van het Verdrag bepaalt, voor zover hier van belang, dat Nederland bevoegd is bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de belastinggrondslag de bestanddelen van het inkomen te begrijpen, die overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag in Roemenië mogen worden belast. In het tweede lid van genoemd artikel 24 zijn vervolgens bepalingen opgenomen over de vermindering van de Nederlandse belastingheffing over deze inkomensbestanddelen. Deze bepalingen zijn uitgewerkt in artikel 10 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: het Besluit). Het laatstgenoemde artikel bepaalt dat de vermindering van de verschuldigde inkomstenbelasting berekend wordt aan de hand van de breuk, zoals door de Inspecteur toegepast (zie onder 1.2; het zogenaamde progressievoorbehoud).
Het Hof is, gelet op hetgeen in het Verdrag en het Besluit is bepaald, van oordeel dat de Inspecteur het Roemeense pensioen op juiste wijze in de Nederlandse belastingheffing heeft betrokken. De door de Inspecteur verleende vermindering op de door belanghebbende verschuldigde inkomstenbelasting ten bedrage van € 176 is berekend conform de daarvoor geldende bepalingen.
Belanghebbendes stelling dat het Roemeense pensioen niet in de grondslag van de Nederlandse belastingheffing mag worden betrokken, treft, gezien het voorgaande, geen doel. Voor het heffen van Nederlandse belasting is het, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende meent, ook niet van belang dat hij, indien hij in 2010 in Roemenië had gewoond, een hoger nettobedrag van zijn pensioen had overgehouden. Nu belanghebbende in het onderhavig jaar in Nederland woonde, gelden voor hem immers de regels van de Nederlandse belastingheffing. Deze regels zijn in overeenstemming met het Verdrag.
Voor zover belanghebbende in hoger beroep opkomt tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 2011 en 2012, merkt het Hof het volgende op. Deze aanslagen zijn geen onderwerp van het geschil geweest voor de Rechtbank. Het hoger beroept dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van het griffierecht
In deze zaak is geen griffierecht van belanghebbende geheven.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding
Nu het hoger beroep ongegrond wordt verklaard komt een schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht niet aan de orde.
Slot
Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door J. Swinkels, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J.W. Verstraate, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2015.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 2 april 2015
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
-
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
-
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het Gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.