Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-04-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1383, 14-00369

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-04-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1383, 14-00369

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 april 2015
Datum publicatie
28 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:1383
Zaaknummer
14-00369

Inhoudsindicatie

Belanghebbende genoot een deel van het jaar 2008 loon uit dienstbetrekking. Daarvoor en daarna genoot hij geen inkomsten. In de loop van 2008 koopt belanghebbende een woning. Begin 2009 wordt in de woning een hennenplantage aangetroffen, waarvan belanghebbende heeft verklaard eigenaar te zijn. In 2008 heeft belanghebbende contante bedragen gestort op zijn bankrekening, in totaal € 14.750. Belanghebbende heeft erkend ongeveer € 7.200 aan neveninkomsten niet te hebben aangegeven.

Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit betekent dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat en in hoeverre de navorderingsaanslag te hoog is. De schatting van de inspecteur, die is uitgegaan van niet-aangegeven inkomsten van € 14.750 is redelijk.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00369

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [plaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 februari 2014, nummer AWB 13/1656 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, [vestigingsplaats],

hierna: de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), aanslagnummer [aanslagnummer]H87.

De zitting heeft plaatsgehad op 2 april 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende.

De Inspecteur is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij de Inspecteur bij op 3 maart 2015, met nummer [nummer], aangetekend naar het door de Inspecteur zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

Hieruit volgt dat de uitnodiging op 4 maart 2015 op het door de Inspecteur opgegeven adres is afgeleverd.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 16 april 2015, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Gronden

Ten aanzien van het geschil

1. Belanghebbende heeft van 3 januari 2008 tot 15 oktober 2008 in loondienst gewerkt bij [bedrijf]. In de jaren 2004 tot en met 2007 en na 15 oktober 2008 heeft belanghebbende geen looninkomsten uit dienstbetrekking genoten.

2. Op 16 juni 2008 heeft belanghebbende een woning gekocht aan de [a-straat] 79 te [plaats]. Hij heeft deze woning op 24 december 2009 verkocht. Op 25 februari 2009 is in de woning een hennepplantage aangetroffen met 532 planten, waarvan belanghebbende aan de politie heeft verklaard eigenaar te zijn. Op de bankrekening van belanghebbende is in 2008 € 14.750 aan contanten gestort. Belanghebbende heeft verklaard in het onderhavige jaar € 500 a € 600 per maand, derhalve hooguit € 7.200 per jaar, met kluswerkzaamheden aan bijverdiensten te hebben ontvangen.

3. Belanghebbende heeft op 31 maart 2009 aangifte inkomstenbelasting 2008 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.462. Dit is als volgt samengesteld:

Loon

€ 22.184

Saldo inkomsten uit eigen woning

./. € 8.880

Inkomen voor persoonsgebonden aftrek

€ 13.304

Persoonsgebonden aftrek

./. € 1.842

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 11.462

Aan belanghebbende is over 2008 een aanslag IB/PVV opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte.

4. Naar aanleiding van de in de woning van belanghebbende aangetroffen hennepplantage heeft de Inspecteur een financieel onderzoek ingesteld bij belanghebbende. De bevindingen uit dat onderzoek hebben ertoe geleid dat met dagtekening 10 december 2011 een navorderingsaanslag is opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij extra inkomsten in aanmerking genomen als resultaat uit overige werkzaamheden tot een bedrag van € 14.750.

5. Het door belanghebbende ingestelde bezwaar tegen de navorderingsaanslag is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen.

6. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.

7. Belanghebbende heeft erkend dat hij bijverdiensten niet in zijn aangifte heeft opgenomen en dat deze inkomsten gemiddeld € 500 à € 600 per maand bedroegen. Dit betekent dat belanghebbende in ieder geval € 6.000 à € 7.200 aan inkomsten niet heeft aangegeven. Het Hof is van oordeel dat dit zowel absoluut als relatief een aanzienlijk bedrag is. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende zich bewust is geweest dat hij deze inkomsten niet heeft aangegeven, terwijl hij daartoe wel verplicht was. Het Hof is op grond hiervan van oordeel dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan.

8. Artikel 25, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt, voor zover hier van belang dat, indien niet de vereiste aangifte is gedaan, bij de uitspraak op bezwaar de belastingaanslag wordt gehandhaafd, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de belastingaanslag onjuist is. In artikel 27e van de AWR is bepaald dat indien niet de vereiste aangifte is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Hetzelfde heeft te gelden voor het hoger beroep.

Belanghebbende dient derhalve te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat de aanslag of de uitspraak op bezwaar onjuist is.

9. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet in dit bewijs is geslaagd. Belanghebbende heeft gesteld dat hij een lening is aangegaan. De door belanghebbende bij de conclusie van repliek gevoegde mailcorrespondentie tussen de Inspecteur en de heer [B], heeft betrekking op een lening verstrekt door de heer [B] aan belanghebbende voor de financiering van de aankoop van de woning [a-straat] 79 te [plaats] en biedt geen verklaring voor de in punt 2 bedoelde contante stortingen van € 14.750 op de bankrekening van belanghebbende. Dat van deze lening van € 191.000 nog een bedrag over is gebleven voor consumptieve bestedingen, acht het Hof – gelet op het aankoopbedrag van de woning en de ter zake van de aankoop verschuldigde overdrachtsbelasting en notariskosten – niet aannemelijk. Ook belanghebbendes stelling dat hij heeft geleefd van een ontvangen erfenis, kan geen verklaring vormen voor de onderhavige contante stortingen aangezien op 29 december 2008 een voorschot op de erfenis ter grootte van € 5.750 op de bankrekening is bijgeschreven en dit dus geen verklaring kan zijn voor de contante stortingen. Dat belanghebbende naast het voorschot nog andere bedragen in het onderhavige jaar ter zake van de erfenis heeft ontvangen is niet aangetoond. Ook overigens heeft belanghebbende geen bewijs overgelegd van het bestaan van andere leningen.

10. De Inspecteur heeft de inkomsten uit bijverdiensten geschat op de bedragen die als contante stortingen zijn geboekt op de bankrekening van belanghebbende. Het Hof acht deze schatting van de niet-aangegeven inkomsten redelijk.

11. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het hoger beroep is ongegrond.

Ten aanzien van het griffierecht

Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Slot

Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en P.A.G.M. Cools, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 april 2015.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 16 april 2015.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.