Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1392, 14-00054
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1392, 14-00054
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 april 2015
- Datum publicatie
- 20 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:1392
- Zaaknummer
- 14-00054
Inhoudsindicatie
Het waterschap heeft de vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase tot een te laag bedrag toegekend (gewicht van de zaak 0,25 punt in plaats van 1 punt). De Rechtbank corrigeert dit, maar hanteert –zowel voor de bezwaar- als voor de beroepsfase - een te laag tarief voor de waarde per punt.
In hoger beroep bevestigt het Hof het oordeel van de Rechtbank dat het gewicht van de zaak in de beroepsfase moet worden bepaald op “licht” (wegingsfactor 0,5) en corrigeert het Hof de waarde per punt in de bezwaar- beroeps- en hoger beroepsfase naar het tarief voor het jaar 2015.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige
Belastingkamer
Kenmerk: 14/00054
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 10 januari 2014, nummer AWB 13/1633 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van Waterschap Peel en Maasvallei,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de aan belanghebbende met dagtekening 28 februari 2013 opgelegde aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing voor het jaar 2013.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2013 de volgende aanslagen in de watersysteemheffing opgelegd:
- categorie gebouwd, [a-straat] 2 [woonplaats] naar een te betalen bedrag van € 94,64,
- categorie gebouwd, [a-straat] 2A [woonplaats] naar een te betalen bedrag van € 29,59 en
- categorie ingezetene, [a-straat] 2 [woonplaats] naar een te betalen bedrag van € 44,54.
Daarnaast zijn aan belanghebbende voor het jaar 2013 de volgende aanslagen in de zuiveringsheffing opgelegd:
- woonruimte [a-straat] 2A [woonplaats], 3 VE naar een te betalen bedrag van € 148,05
- woonruimte [a-straat] 2 [woonplaats], 3 VE naar een te betalen bedrag van € 148,05
De vijf aanslagen zijn verenigd op één aanslagbiljet.
Belanghebbende heeft bij brief van 26 maart 2013 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen in de zuiveringsheffing en concludeert tot vernietiging van de aanslag voor de woonruimte [a-straat] 2A [woonplaats] en vermindering naar een te betalen bedrag van € 49,35 van de aanslag voor de woonruimte [a-straat] 2 [woonplaats]. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 3 mei 2013 is de Heffingsambtenaar volledig aan de inhoudelijke bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen en is daarnaast een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase toegekend voor het indienen van het bezwaar van € 58,75 (0,25 punt x € 235).
Belanghebbende heeft bij brief van 23 mei 2013 bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen deze uitspraken. Belanghebbende stelt zich daarbij op het standpunt dat niet wegingsfactor 0,25 maar wegingsfactor 1 aan de orde is, nu sprake is van een materiele zaak die ziet op de zuiveringsheffing.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
In reactie op dit beroepschrift heeft de Heffingsambtenaar bij brief van 19 juni 2013 aan belanghebbende bericht dat hij voornemens is de proceskostenvergoeding te verhogen tot € 235 (wegingsfactor 1 punt x € 235), aangezien ten onrechte niet is gemotiveerd waarom is afgeweken van wegingsfactor 1. De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende voorgesteld het beroepschrift in te trekken, in welk geval hij ook het griffierecht zal vergoeden.
Bij brief van 24 juni 2013 heeft belanghebbende aan de Heffingsambtenaar bericht slechts tot intrekking van het beroep te willen overgaan indien de Heffingsambtenaar bereid is, naast de proceskostenvergoeding voor het indienen van het bezwaar van € 235 en de vergoeding van het griffierecht voor het indienen van het beroep van € 44, zijn proceskosten in beroep van € 472 te vergoeden. De Heffingsambtenaar heeft zich niet bereid verklaard de proceskosten in beroep te vergoeden en heeft een verweerschrift ingediend.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover de Heffingsambtenaar daarbij de proceskostenvergoeding in bezwaar heeft bepaald op € 58,75, deze vergoeding vastgesteld op in totaal € 235, de proceskosten in beroep vastgesteld op een bedrag van € 236 en bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 44 moet vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122,00.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd. De Heffingsambtenaar heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om een conclusie van dupliek in te dienen.
De zitting heeft plaatsgehad op 2 maart 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Op deze zitting is geen van beide partijen verschenen. Zij hebben het Hof schriftelijk bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Aan belanghebbende is door een derde, te weten zijn gemachtigde [A] van [B], beroepsmatig rechtsbijstand verleend in de bezwaarfase, de beroepsfase en de hoger beroepsfase.
Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 3 mei 2013 is de Heffingsambtenaar volledig aan de inhoudelijke bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft de Rechtbank de kosten van het bezwaar terecht vastgesteld op een bedrag van € 235 [1 punt (indienen bezwaarschrift) x € 235 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak)]?
-
Heeft de Rechtbank de tegemoetkoming voor de in beroep gemaakte proceskosten terecht vastgesteld op een bedrag van € 236 [1 punt (indienen beroepschrift) x € 472 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak)]?
-
Heeft belanghebbende recht op een tegemoetkoming voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten?
Belanghebbende is van mening dat de vragen 1 en 2 ontkennend moeten worden beantwoord en vraag 3 bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en veroordeling van de Heffingsambtenaar in de kosten van de procedures in bezwaar, beroep en hoger beroep, vast te stellen in overeenstemming met het geldende Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb).
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.