Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-05-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1609, 14-00221

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-05-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1609, 14-00221

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 mei 2015
Datum publicatie
1 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:1609
Formele relaties
Zaaknummer
14-00221

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is te laat in hoger beroep gekomen. Het Hof acht deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar. De vele activiteiten bij de begeleiding van een derde met een psychiatrische aandoening, de daaruit voortvloeiende vermoeidheid met als gevolg een vergissing in de uiterste datum waarop het hoger beroepschrift moest zijn ingediend, vormen geen reden om te oordelen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim is geweest ten aanzien van het niet tijdig indienen van het hoger beroepschrift.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00221

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 november 2013, nummer AWB 13/2046 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.772 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.158, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de beschikking heffingsrente, de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de beschikking vernietigd, de heffingsrente verminderd tot € 304, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 26,90 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan deze vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 januari 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] en de heer [B].

1.5.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7.

Het Hof heeft in deze zaak op 30 januari 2015 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 3 februari 2015 aan partijen verzonden.

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 13 maart 2015 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

De in hoger beroep bestreden uitspraak van de Rechtbank van 27 november 2013 is in afschrift aan partijen verzonden op 11 december 2013.

2.2.

Het hoger beroepschrift is door belanghebbende op 23 januari 2014 bezorgd bij de Centrale informatiebalie van het Paleis van Justitie in ’s-Hertogenbosch.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is belanghebbende ontvankelijk in het hoger beroep?

2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, is voorts in geschil het antwoord op de volgende vragen:

2.1.

Is het door belanghebbende van haar ex-echtgenoot, via het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, ontvangen bedrag van € 4.563 ten onrechte tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend?

2.2.

Dient ten aanzien van de eigendom van de onroerende zaken [a-straat] 65 te [woonplaats], [b-straat] 145 te [C], [c-straat] 39 te [C], [d-straat] 8 te [C] en [e-straat] 57 te [C], belastingheffing in box 3 achterwege te blijven?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot € 49.209 en vermindering van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen tot nihil. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de aanslag, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.209 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 14.238.

4 Gronden

5 Beslissing