Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1854, 14-00319
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1854, 14-00319
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 mei 2015
- Datum publicatie
- 28 mei 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:1854
- Zaaknummer
- 14-00319
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229
Inhoudsindicatie
Leges en Wet BIBOB. Van belanghebbende zijn voor de aanvraag van een horecavergunning leges voor een BIBOB-onderzoek geheven. Heffing van leges vindt plaats op grond van de gemeentelijke legesverordening, waarin is bepaald dat leges worden geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten. Voor de uitleg van begrippen als legesheffing en dienstverlening moet worden geput uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 229 van de Gemeentewet en het Hof slaat geen acht op de door de wetgever in de toelichting bij latere wetgeving, in casu de Wet BIBOB, gegeven inkleuring van deze begrippen. Belanghebbende bestrijdt de legesheffing ter zake van het BIBOB-onderzoek omdat daaraan geen dienstverlening door het gemeentebestuur ten grondslag ligt.
Het Hof oordeelt aan de hand van de parlementaire geschiedenis van de Wet BIBOB en de gemeentelijke BIBOB-beleidslijn dat een BIBOB-onderzoek wordt uitgevoerd met het oog op de publieke taakuitoefening van de gemeente met betrekking tot, onder meer, de leefbaarheid en de veiligheid in de stad, de handhaving van de rechtsorde en de bestuurlijke slagkracht, en dat onderzoek houdt niet rechtstreeks en in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Dat voor het uitvoeren van een BIBOB-onderzoek wordt aangesloten bij de behandeling van een vergunningaanvraag maakt niet dat sprake is van een individualiseerbaar belang. Derhalve is heffing van leges ter zake van een BIBOB-onderzoek niet mogelijk.
Hieraan voegt het Hof nog toe, dat in de onderhavige Tarieventabel geen omschrijving van een dienst is opgenomen, maar een beschrijving van werkzaamheden die de gemeente op grond van de gemeentelijke BIBOB-beleidslijn uitvoert en dat evenmin is voldaan aan het vereiste van de kenbaarheid van de verschuldigde leges aan de hand van de legesverordening en die Tarieventabel vóór het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00319
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 21 januari 2014, kenmerk AWB 13/1343 in het geding tussen,
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats], België,
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen schriftelijke kennisgeving leges.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 8 november 2012 onder nummer [nummer] uitgereikt een schriftelijke kennisgeving leges betreffende de productsoort “(Bijzondere) Wetten, Wet BIBOB, BIBOB-screening en advies LBB, leges BIBOB en Adviesaanvraag Landelijk Bureau BIBOB ten behoeve van de vergunningaanvraag DHW” [A] te [B] (hierna: de aanslag) tot een bedrag van € 1.235,88. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak van 5 april 2013 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. Bij uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar, alsmede de aanslag vernietigd en vergoeding van griffierecht en proceskosten gelast.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Heffingsambtenaar vóór de zitting de brief van 20 februari 2015, onder bijvoeging van de in 2.11 vermelde brief van 28 juni 2012 en het aldaar genoemde BIBOB-formulier, ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 maart 2015 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde de heer [C], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [D].
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten en omstandigheden
Nu de uitspraak van de Rechtbank geen afzonderlijke vaststelling daarvan bevat, stelt het Hof de feiten en omstandigheden op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in eerste en tweede aanleg als volgt vast:
Relevante regelgeving en wetsgeschiedenis
In de wet van 20 juni 2002, houdende regels inzake de bevordering van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen of overheidsopdrachten (hierna: Wet BIBOB) is vastgelegd dat het wenselijk is dat bestuursorganen over de mogelijkheid beschikken om bepaalde subsidies of vergunningen te weigeren of in te trekken indien er sprake is van gevaar dat strafbare feiten zullen worden gepleegd of van het vermoeden dat strafbare feiten zijn gepleegd, alsook om bepaalde overheidsopdrachten niet te gunnen of een overeenkomst terzake te ontbinden indien door bedrijven niet of niet meer wordt voldaan aan de vereisten inzake betrouwbaarheid, en dat bestuursorganen zich bij het nemen van die beslissingen daaromtrent kunnen laten adviseren.
In dat kader is in de Wet BIBOB geregeld dat een landelijk opererend Bureau bevordering integriteitsonderzoeken door het openbaar bestuur (hierna: Bureau BIBOB) in het leven wordt geroepen, dat bestuursorganen en aanbestedende overheidsdiensten desgevraagd adviseert over de mate van gevaar dat een overheidsopdracht, subsidie of vergunning wordt misbruikt ten behoeve van criminele activiteiten, het zogenaamde BIBOB-advies.
In de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) bij het voorstel van de Wet BIBOB, Tweede kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 883, nr. 3, is in hoofdstuk 1 Inleiding, p. 1, vermeld:
“(…) Criminele organisaties zijn in bepaalde gevallen afhankelijk van bestuurlijke besluitvormingsprocessen voor de continuering en afscherming van criminele activiteiten. (…)
Het is onbevredigend dat de overheid enerzijds veel tijd, energie en geld steekt in de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en anderzijds het risico loopt ongewild direct of indirect criminele organisaties en activiteiten te faciliteren. (…) Bij deze activiteiten is men dikwijls afhankelijk van de medewerking van het openbaar bestuur. (…) Het optreden van het openbaar bestuur kan in dat verband betrekking hebben op bestuursrechtelijke besluiten zoals vergunning- en subsidieverlening, maar ook op (…) aanbestedingen en andere contractuele verbintenissen.
Gelet op het voorgaande moet het openbaar bestuur in staat worden gesteld zich te beschermen tegen het risico dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd, zowel wat betreft zijn bestuurlijke rol bij het verlenen van subsidies en vergunningen, als in zijn civielrechtelijke rol als contractspartij bij aanbestedingen en andere verbintenissen. (...)
Het begrip «integriteit» heeft in het kader van het voorliggende wetsvoorstel een ruime betekenis. Het gaat niet alleen om het eigen handelen van de overheid, maar het heeft ook betrekking op het handelen van derden die daartoe door de overheid in de gelegenheid worden gesteld. De integriteit van de overheid wordt geraakt wanneer de overheid vergunningen of subsidies verleent dan wel overheidsopdrachten verstrekt, zonder al het mogelijke te doen om te voorkomen dat deze vervolgens ten behoeve van criminele gedragingen worden benut. (…)”
En wordt in hoofdstuk 2 Het nieuwe instrumentarium beschreven.
In paragraaf 2.1 Aanleiding, p. 3-5, is opgemerkt:
“Het initiatief tot het uitwerken van het nieuwe bestuurlijk instrumentarium ter bevordering van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen inzake subsidies en vergunningen en de gunning van overheidsopdrachten (hierna: BIBOB-instrumentarium) is genomen naar aanleiding van signalen van bestuursorganen in het begin van de negentiger jaren dat criminele personen doordringen in het economisch leven en een beroep doen op bestuurlijke faciliteiten. (…)
Het BIBOB-instrumentarium is mede ontwikkeld om vormen van georganiseerde criminaliteit te achterhalen. (…)
Gezien het preventieve karakter van het instrument gaat het hierbij niet alleen om sectoren waar al sprake is van criminele bemoeienis, maar ook om sectoren die bepaalde kenmerken vertonen die wijzen op kwetsbaarheid voor criminaliteit. Hieronder vallen de volgende branches: transport, milieu, bouw, horeca, bordelen en coffeeshops, alsmede bedrijven waarin substanties als bedoeld in de Opiumwet worden geproduceerd, verwerkt of verhandeld. (…)
Wat betreft de vergunningen (…) wordt evenwel rekening gehouden met het gegeven dat in sommige gemeentelijke verordeningen een vergunning wordt vereist met betrekking tot de exploitatie van bepaalde inrichtingen, met name openbare vermakelijkheidsinrichtingen. Ten aanzien van de inrichtingen (…) kan dan ook het BIBOB-instrumentarium worden gehanteerd. (…)”
En in paragraaf 2.3. Systematiek van het BIBOB-instrumentarium, p. 6-7, is opgenomen:
“Het BIBOB-instrumentarium is preventief van karakter. Beoogd wordt te voorkomen dat door de aanbesteding van overheidsopdrachten of het verlenen van subsidies of vergunningen, de overheid onbedoeld criminele activiteiten zou faciliteren. Het is dus noodzakelijk dat het bestuur de beschikking verkrijgt over zodanige informatie dat het kan oordelen over de mate waarin het risico aanwezig is dat een dergelijke facilitering zich zou kunnen voordoen en dat gevaar bestaat dat een aanbesteding van een overheidsopdracht of een subsidie of vergunning wordt misbruikt ten behoeve van criminele activiteiten.
Er wordt een Bureau bevordering integriteitsonderzoeken door het openbaar bestuur (hierna: Bureau BIBOB) in het leven geroepen, dat bestuursorganen en aanbestedende overheidsdiensten desgevraagd adviseert over de mate van gevaar dat een overheidsopdracht, subsidie of vergunning wordt misbruikt ten behoeve van criminele activiteiten (hierna: BIBOB-advies). Het instrument wordt voorshands beperkt ingezet, te weten bij bepaalde subsidies, bij vergunningen in enkele economische sectoren of betreffende bepaalde vermakelijkheidsinrichtingen en bij overheidsopdrachten. (…)
Indien er sprake is van gevaar van misbruik van subsidies, van vergunningen of van de uitvoering van overheidsopdrachten, ten behoeve van het ontplooien van criminele activiteiten, zal het betrokken bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanbestedende dienst, beschikken over de mogelijkheid dat gevaar te weren. Het wetsvoorstel voorziet namelijk in de rechtsgrond om een aanvraag van een subsidie of vergunning te weigeren op grond van dat gevaar. Ook kunnen subsidies en vergunningen op die grond worden ingetrokken. (…)”
En zijn in hoofdstuk 4 Uitgangspunten van het wetsvoorstel behandeld.
In paragraaf 4.2 Proportionaliteit, p. 21 en 22, is opgenomen:
“(…) Wat betreft vergunningen kan het BIBOB-instrumentarium worden ingezet in een beperkt aantal economische sectoren en ten aanzien van een beperkt aantal soorten van inrichtingen waarvoor een gemeentelijke vergunning is vereist. Het gaat hierbij om de milieu-, de transport-, de bouw- en horecasector, de bedrijven waarin substanties als bedoeld in de Opiumwet worden geproduceerd, verwerkt of verhandeld, alsmede om bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen inrichtingen, zoals gokhallen en coffeeshops. (…)
De in het onderzoek van het Bureau BIBOB gebleken strafbare feiten behoeven overigens niet georganiseerd van aard te zijn om als relevant te kunnen worden aangemerkt. Ook criminaliteit die niet in georganiseerd verband geschiedt, kan niettemin qua maatschappelijke effecten en met het oog op het behoud van de integriteit van het openbaar bestuur zodanig zijn dat het openbaar bestuur deze niet wenst te faciliteren. Ook moet het preventieve karakter van een ruimere mogelijkheid tot inzet van het instrument niet worden onderschat. (…)
En betreft hoofdstuk 9 Financiële aspecten. In paragraaf 9.1 Het Bureau BIBOB, p. 51-52, is, onder verwijzing naar het hierna onder 2.3 genoemde rapport «Maat Houden» vermeld:
“De BIBOB-activiteiten hebben een gemengd karakter en bevinden zich in de termen van het rapport «Maat Houden» (Kamerstukken II 1995/96, 24 036, nr. 22) ergens tussen toelatingseisen (quasi-collectieve voorzieningen waarvan een te individualiseren profijt is te onderkennen) en preventieve handhavingsactiviteiten. De BIBOB-activiteiten zijn in overwegende mate te karakteriseren als toelatingsactiviteiten, omdat zij formeel worden opgeroepen in het kader van een vergunningsaanvraag. Aangezien evenwel in de doelstellingen van het voorliggende wetsvoorstel ook het aspect van preventieve en repressieve handhaving meeweegt ligt het – gelet op het gemengde karakter – niet in het voornemen de totale structurele kosten van het Bureau BIBOB in rekening te brengen bij de bestuursorganen (…).”
En in paragraaf 9.2 Bestuursorganen, p. 52-53, en aanbestedende diensten is met betrekking tot de financiële gevolgen in verband met het gebruik van het BIBOB-instrumentarium opgemerkt:
“Uitgaande van de gedachte dat de kosten die voor bestuursorganen voortvloeien uit de aanvraag van een BIBOB-advies kunnen worden aangemerkt als (post) toelatingskosten, mogen deze overeenkomstig het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport «Maat Houden», worden doorberekend in leges. Het staat de bestuursorganen, in dit geval met name de gemeenten, daarbij geheel vrij om te bepalen of zij de uitvoeringskosten die gepaard gaan met inschakeling van het Bureau BIBOB willen bekostigen vanuit de algemene middelen, dan wel in hun leges willen verwerken (…). (…)
Indien de kosten (…) uit de aanvraag van een BIBOB-advies daarentegen moeten worden aangemerkt als (preventieve) handhavingskosten, kunnen zij overeenkomstig het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport «Maat houden» in beginsel niet worden doorberekend in de leges. Ons inziens dienen de onderhavige kosten evenwel te worden aangemerkt als (post) toelatingskosten, aangezien burgers en bedrijven die een vergunning verkrijgen, daarvan een individueel toerekenbaar profijt genieten.
Daar waar het subsidies betreft, ligt doorberekening van de lasten in verband met het BIBOB-advies niet voor de hand. Immers, in geval van een subsidie wordt geld gegeven. Het is onlogisch daar via een andere weg weer geld van terug te verwachten.
Wat betreft de aanbestedingen lijkt doorberekening aan de gegadigde van de lasten van het gebruik van het BIBOB-instrumentarium niet direct zinvol, omdat op enigerlei wijze de gegadigde naar verwachting die kosten zal verwerken in de offerte. In dat geval is het een papieren verrekening.”
Door de werkgroep Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit is in juni 1996 over het onderwerp doorberekening van handhavingskosten het rapport «Maat Houden» (hierna: het rapport) uitgebracht. Het rapport is op 19 juli 1996 aangeboden aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 036, nr. 22. De werkgroep heeft het begrip handhaving ingedeeld in een viertal categorieën van activiteiten en kosten, te weten toelating, post-toelating, preventieve handhaving en repressieve handhaving en de categorieën omschreven. In het rapport is als algemeen uitgangspunt neergelegd dat dat handhaving van wet- en regelgeving in beginsel uit de algemene middelen moet worden gefinancierd. De categorieën toelating en post-toelating hebben echter een quasi-collectief karakter, waardoor er sprake is van individueel toerekenbaar profijt of voordeel. Dit profijt bestaat daarin dat de toegelaten partij bepaalde handelingen mag verrichten die voor anderen verboden zijn dan wel gedrag mag nalaten dat voor anderen verplicht is gesteld. Daarom, zo is vermeld in het rapport, geldt als uitgangspunt dat de kosten van toelating in beginsel moeten worden doorberekend.
Op 6 januari 2004 is door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maastricht (hierna B&W) de Beleidslijn Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (hierna: BIBOB-beleidslijn) vastgesteld. In de BIBOB-beleidslijn is opgenomen hoe wordt omgegaan met de bevoegdheden op grond van de Wet BIBOB en ingegaan op consequenties voor de aanvragers van een vergunning en andere betrokkenen.
In paragraaf 2.1 van de BIBOB-beleidslijn is opgenomen dat de Wet BIBOB in ieder geval kan worden toegepast ten aanzien van tien beleidssectoren, waaronder de horecavergunning. En bij de inzet van het BIBOB-instrumentarium staat de gemeente als doel voor ogen:
- het tegengaan van de aantasting van de leefbaarheid en veiligheid in de stad,
- het tegengaan van de aantasting van de rechtsorde en de bestuurlijke slagkracht,
- het tegengaan van de verloedering door de aanwezigheid van criminaliteit,
- het faciliteren van de bestuurlijke aanpak (zware) criminaliteit,
- het verminderen van de subjectieve gevoelens van onveiligheid.
Met het oog op aanpak van (zware) criminaliteit is gekozen het BIBOB-instrumentarium in in te zetten op alle in de Wet genoemde beleidssectoren, maar uit capaciteitsoverwegingen, zo is vermeld, is het niet haalbaar om alle aanvragen aan een BIBOB-intake te onderwerpen.
In paragraaf 2.2 zijn de keuzes voor de inzet van het BIBOB-instrumentarium vastgelegd. Bij aanvragen voor een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet (zie 1.1 en hierna: DHW) en/of een exploitatievergunning dient altijd een ondernemingsplan met exploitatiebegroting en financieringsbegroting te worden overgelegd en na toetsing van de reguliere aanvraag en het ondernemingsplan wordt een volledige BIBOB-intake en -screening toegepast indien vragen blijven bestaan over aspecten als de bedrijfsstructuur, de activiteiten, de financiering, de persoon van de aanvrager, van de financier van de inrichting of de eigenaar van het pand van vestiging van de inrichting of van de inventaris en (andere) omstandigheden die doen vermoeden dat een ernstig gevaar voor het plegen van strafbare feiten kan of is ontstaan.
In paragraaf 3 is opgenomen dat bij een BIBOB-intake meer vragen worden gesteld dan bij een reguliere vergunningaanvraag, en wel betreffende de financiering van de inrichting, het eigendom van het pand van vestiging van de inrichting, alsmede van de inventaris en eventueel andere schulden van de aanvrager. Met de verkregen informatie zal de gemeente proberen meer zicht te krijgen op de zakelijke relaties van de aanvrager, die betrekking hebben op de inrichting waarvoor een vergunning wordt aangevraagd. De gemeente zal daartoe een BIBOB-screening uitvoeren. Indien na dit eigen onderzoek desondanks nog vragen, twijfels of onduidelijkheden blijven bestaan kan het bestuursorgaan dat voor de afgifte van de vergunning verantwoordelijk is een advies vragen bij het Landelijk Bureau BIBOB (artikel 9 van de Wet BIBOB). Een aanvraag van een BIBOB-advies wordt slechts gerechtvaardigd indien het gaat om een voldoende verdenking of om een kwetsbaar, voor misbruik vatbaar besluit met redelijke financiële of maatschappelijke belangen. De gemeente bericht de aanvrager schriftelijk over haar voornemen een BIBOB-advies aan te vragen.
Op 20 december 2011 is door de raad van de gemeente Maastricht de Verordening op de heffing en invordering van legesverordening fysieke diensten Maastricht 2012 (hierna: de Verordening) vastgesteld en op 23 en 27 december 2011 is de Verordening bekendgemaakt in respectievelijk De Ster en het Gemeenteblad.
In artikel 2 van de Verordening is bepaald dat onder de naam “leges” rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de Verordening en de daarbij behorende tarieven tabel (hierna: de Tarieventabel). In artikel 3 daarvan is geregeld dat belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. In artikel 5 daarvan is vastgelegd dat de leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de Tarieventabel.
In hoofdstuk 3 van de Tarieventabel zijn, onder andere, bepalingen met betrekking tot Vergunnen horeca opgenomen. In artikel 3.1.7 a van de Tarieventabel is vastgelegd dat het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de DHW € 537,16 bedraagt.
In hoofdstuk 7 “Kabinet en Bestuurssecretariaat” van de Tarieventabel is als belastbaar feit en het daarbij geldende tarief, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
7.4a 1 Indien er op grond van de BIBOB-beleidslijn een zogenaamde
BIBOB-intake en screening moet plaatsvinden, die uiteindelijk
leidt tot een adviesaanvraag bij het Landelijk Bureau BIBOB,
bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen hiervan € 1.235,88
7.4a 2 Indien er op grond van de BIBOB-beleidslijn een zogenaamde
BIBOB-intake en screening moet plaatsvinden, zonder dat dit
leidt tot een adviesaanvraag bij het Landelijk Bureau BIBOB,
bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen hiervan € 618,45
7.4a 3 Indien op grond van de BIBOB-beleidslijn een onderzoek
plaatsvindt van het ondernemingsplan en/of de financiering,
zonder dat dit leidt tot een volledige BIBOB-intake en screening
(vragenformulier + bewijsstukken), bedraagt het tarief voor
het in behandeling nemen hiervan € 97,14
7.4b Indien na de BIBOB-intake en screening een advies bij het
landelijk bureau BIBOB wordt aangevraagd, worden de
tarieven onder 7.4a verhoogd met € 500,00.
Feiten
Belanghebbende heeft bij verzoek van 6 juni 2012 bij de gemeente Maastricht een aanvraag voor een vergunning voor de uitoefening van een horecabedrijf [A], gelegen aan de [a-straat] 23 te [B] (hierna: de DHW-aanvraag) ingediend.
De DHW-aanvraag betreft een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de DHW, waarop artikel 3.1.7 a van de Tarieventabel van toepassing is.
In de brief van 28 juni 2012 heeft B&W belanghebbende, in verband met de DHW-aanvraag, medegedeeld dat een DHW-vergunning kan worden geweigerd indien zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB en dat deze wettelijke regeling door het gemeentebestuur nader is uitgewerkt in de BIBOB-beleidslijn. Ter uitvoering van de Wet BIBOB en de BIBOB-beleidslijn wordt belanghebbende verzocht het bijgevoegde Algemeen Vragenformulier BIBOB van de gemeente Maastricht (hierna: BIBOB-formulier) met de daarin vermelde bijlagen compleet (ingevuld) en ondertekend terug te zenden. Voorts is in deze brief vermeld dat het niet aanvullen van de aanvraag met de gevraagde bewijsstukken ertoe kan leiden dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende ingevuld en ondertekend BIBOB-formulier. De daarbij door belanghebbende gevoegde bijlagen zijn niet overgelegd.
Aan de voorzijde van het BIBOB-formulier wordt opgemerkt, dat aparte (BIBOB) legeskosten zijn verbonden aan het in behandeling nemen van een aanvraag, waarvoor op grond van de BIBOB-beleidslijn een BIBOB-onderzoek vereist is. Voor nadere informatie wordt daarbij verwezen naar de Verordening.
In de brief van 27 september 2012 heeft de gemeente belanghebbende medegedeeld:
“Wij hebben van u alle in het kader van de Bibob-procedure gevraagde documenten ontvangen.
Het dossier vormt na interne bestudering aanleiding tot nader onderzoek. Aangezien er na de Bibob-intake en Bibob-screening vragen blijven bestaan over de onderdelen zoals verwoord in onderdeel 3 van de beleidslijn (…) delen wij u (…) mede, dat wij een advies hebben aangevraagd bij het Landelijk Bureau Bibob (Bureau Bibob)
(…) Nadat Bureau Bibob advies heeft uitgebracht, zullen wij ons nader beraden in deze kwestie.”
Bij brief van 17 oktober 2012 heeft het Bureau BIBOB de gemeente Maastricht de ontvangst van de BIBOB-adviesaanvraag bevestigd en vermeld dat de kosten voor het advies € 500 bedragen, alsmede dat de factuur gelijktijdig met het advies zal worden toegezonden. Deze ontvangstbevestiging is op 24 oktober 2012 doorgezonden aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 2 november 2012 de DHW-aanvraag ingetrokken.
De aanslag is met dagtekening 8 november 2012 vastgesteld. Aan het aanslagbiljet is een acceptgirokaart gehecht. Een rechtsmiddelverwijzing is niet vermeld. Bij brief van 28 februari 2013, bij de Heffingsambtenaar binnengekomen op 4 maart 2013, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of terecht van belanghebbende leges in verband met de in artikel 7.4a 1 van de Tarieventabel vermelde BIBOB-toetsing zijn geheven.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten nader toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.