Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2362, 14-00297
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2362, 14-00297
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 juni 2015
- Datum publicatie
- 16 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:2362
- Zaaknummer
- 14-00297
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Omdat hij de voor de beoordeling van deze aanvraag benodigde gegevens niet heeft aangeleverd, is de aanvraag buiten behandeling gelaten. Naar het oordeel van het Hof is de aanslag leges voor de aanvraag van de omgevingsvergunning terecht aan belanghebbende opgelegd. Het belastbaar feit voor de heffing van leges is ingevolge de Legesverordening het in behandeling nemen van de aanvraag voor de omgevingsvergunning, hetgeen is gebeurd. Belanghebbende heeft zijn stelling omtrent de intrekking van de aanvraag niet aannemelijk gemaakt. Verder vloeide de verschuldigdheid van het bedrag aan leges rechtstreeks voort uit de Legesverordening en de daarbij behorende Tarieventabel en hoefde die verschuldigdheid niet op een andere wijze aan belanghebbende kenbaar gemaakt te worden. Belanghebbende heeft overigens geen recht op toekenning van een dwangsom, nu de Heffingsambtenaar na de ingebrekestelling door belanghebbende alsnog binnen de geldende termijn uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00297
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 28 januari 2014, nummer AWB 13/1093, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente Venlo,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag leges voor de aanvraag van een omgevingsvergunning, aanslagnummer [aanslagnummer], gedateerd 31 augustus 2012.
De zitting heeft plaatsgehad op 28 mei 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende. De Heffingsambtenaar is met voorafgaande kennisgeving daarvan niet verschenen.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 11 juni 2015, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof
- verklaart het hoger beroep ongegrond
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gronden
Ten aanzien van het geschil
1. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
2. De gemeenteraad van de gemeente Venlo heeft in zijn openbare vergadering van 21 december 2011 vastgesteld de Verordening op de heffing en invordering van leges 2012 met bijbehorende Tarieventabel (hierna: de Legesverordening en Tarieventabel). Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt, door middel van bekendmaking in een huis-aan-huis-blad in december 2011. De tekst van de Verordening behoort in kopie tot de stukken van het geding.
3. Voor zover hier van belang luidt de Legesverordening als volgt:
“Artikel 2 Belastbaar feit.
Onder de naam “leges” worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
(...)
Artikel 5 Tarieven.
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.”
4. In de Tarieventabel is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra handelingen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.
(…)
Bouwactiviteiten
2.3.1.1 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief:
2.3.1.1.1 Indien de bouwkosten minder dan € 11.400,00 bedragen: € 250,00.(…)
Hoofdstuk 5 Teruggaaf (...)
Teruggaaf als gevolg van het buiten behandeling laten van de aanvraag om een omgevingsvergunning
2.5.4.1 Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van titel 2 op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling wordt gelaten, wordt ambtshalve het verschuldigde tarief verminderd met: 75%
met dien verstande dat: 2.5.4.2 Een minimum bedrag verschuldigd blijft van: € 250,00.”
Belanghebbende heeft op 27 april 2012 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een tunnelkas aan de [a-straat] 26 te [woonplaats]. Bij brief van 16 mei 2012 heeft de heer [A], namens het college van Burgemeester en Wethouders (hierna: het college van B&W) van de gemeente Venlo, aan belanghebbende meegedeeld dat zijn aanvraag is ontvangen en geregistreerd. Bij diezelfde brief is aan belanghebbende meegedeeld dat zijn aanvraag is getoetst aan de daarvoor geldende indieningsvereisten. De conclusie is dat de door belanghebbende verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. Belanghebbende dient de ontbrekende gegevens alsnog uiterlijk 27 juni 2012 aan te leveren.
Belanghebbende heeft besloten de gevraagde gegevens niet aan te leveren, vanwege de moeite die dit hem zou kosten. Bij besluit van 10 juli 2012 heeft het college van B&W, op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), besloten de aanvraag van belanghebbende buiten behandeling te laten. In dit besluit is tevens vermeld dat belanghebbende voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning, leges ten bedrage van € 250 verschuldigd is.
De aanslag leges is met dagtekening 31 augustus 2012 aan belanghebbende opgelegd. Het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is door de Heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Vervolgens is belanghebbende in beroep gegaan tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar. De Rechtbank heeft dit beroep, bij voornoemde uitspraak, ongegrond verklaard.
6. In hoger beroep voert belanghebbende de volgende gronden aan:
I. Het was niet aan belanghebbende bekend dat hij een bedrag aan leges zou moeten betalen voor zijn aanvraag voor de vergunning. Noch uit het aanvraagformulier voor de omgevingsvergunning noch uit de contacten met de ambtenaren van de gemeente Venlo bleek dat hij leges moest betalen en welk bedrag dat zou betreffen;
II. Belanghebbendes bezwaar is pas afgehandeld na verlenging van de uitspraaktermijn door de Heffingsambtenaar met zes weken en een daarop volgende ingebrekestelling door belanghebbende. Nu de Heffingsambtenaar niet tijdig op het bezwaar van belanghebbende heeft beslist, verzoekt belanghebbende om toekenning van een dwangsom van € 1.260.
Het belastbaar feit voor de heffing van leges is ingevolge de Legesverordening het in behandeling nemen van de aanvraag voor de omgevingsvergunning, hetgeen, gelet op de inhoud van de brief van de heer [A] van 16 mei 2012, is gebeurd. De Heffingsambtenaar heeft het bedrag van de verschuldigde leges voor het in behandeling nemen van de onderhavige aanvraag op grond van de bij de Legesverordening behorende Tarieventabel terecht bepaald op een bedrag van € 250. Dat belanghebbendes aanvraag buiten behandeling is gelaten, doet ingevolge het bepaalde in 2.5.4.1 en 2.5.4.2 van de Tarieventabel niet af aan de verschuldigdheid van een bedrag van € 250.
Belanghebbende heeft in aansluiting hierop gesteld dat hij in een telefoongesprek met de heer [A] op 17 of 18 mei 2012, heeft aangegeven dat hij de aanvraag intrekt. In de stukken van het geding is echter door de heer [A] ontkend dat een dergelijk telefoongesprek heeft plaatsgevonden.Nu belanghebbende zijn stelling over het telefoongesprek met de heer [A] niet met bewijsstukken heeft onderbouwd acht het Hof deze stelling niet aannemelijk gemaakt.
8. Belanghebbende heeft zich, in de gronden genoemd onder I, op het standpunt gesteld dat aan hem niet kenbaar was dat hij leges verschuldigd was voor het aanvragen van de vergunning. Naar het Hof begrijpt ziet hij hierin een reden gelegen om de onderhavige aanslag te vernietigen. Belanghebbendes stelling treft, naar het oordeel van het Hof, geen doel. De verschuldigdheid van het bedrag aan leges vloeit rechtstreeks voort uit de Legesverordening en de daarbij behorende Tarieventabel. Deze Legesverordening en Tarieventabel zijn op juiste wijze vastgesteld en gepubliceerd. Het lag vervolgens op de weg van belanghebbende zelf om zich te (laten) informeren over de aan de aanvraag verbonden kosten, alvorens de aanvraag in te dienen. Overigens is ook in het door belanghebbende ingevulde aanvraagformulier opgenomen dat er kosten zijn verbonden aan het indienen van een aanvraag voor een vergunning. Dat belanghebbende dat niet heeft onderkend, komt voor zijn rekening. Gelet op het voorgaande doen de onder I genoemde gronden niet af aan de juistheid van de aanslag.
9. Ten aanzien van belanghebbendes gronden, genoemd onder II, overweegt het Hof als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 236, tweede lid van de Gemeentewet, doet de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar (de Heffingsambtenaar), in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. Belanghebbendes bezwaar is niet ingediend in de laatste zes weken van 2012 en derhalve liep de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar tot en met 31 december 2012. De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 28 december 2012, vóór het verstrijken van de uitspraaktermijn, aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb, de uitspraak op bezwaar met zes weken te verdagen. Na afloop van deze termijn, heeft belanghebbende de Heffingsambtenaar bij brief van 2 april 2013 in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende meent als gevolg van de termijnoverschrijding door de Heffingsambtenaar recht te hebben op toekenning van een dwangsom. Ingevolge het bepaalde in artikel 4:17, derde lid, van de Awb, is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken èn het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. In het onderhavige geval is dat 17 april 2013. De Heffingsambtenaar heeft echter op 12 april 2013, derhalve binnen de in artikel 4:17 van de Awb genoemde termijn, alsnog uitspraak op bezwaar gedaan, waardoor bij belanghebbende geen recht op een dwangsom is ontstaan. Daarmee treffen de onder II genoemde gronden ook geen doel.
Gelet op het vorenstaande houdt de bestreden aanslag stand.
Ten aanzien van het griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Slot
Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, F.P.G. Pötgens en W.P.J. Schramade, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2015.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 22 juni 2015
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
-
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
-
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.