Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2370, 14-00490

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2370, 14-00490

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 juni 2015
Datum publicatie
22 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:2370
Zaaknummer
14-00490

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in januari 2009 een factuur met omzetbelasting uitgereikt aan de onderneming van zijn echtgenote. Tijdens een boekenonderzoek in 2010 wordt deze factuur niet aangetroffen in de boekhouding van belanghebbende, maar wel in de boekhouding van de echtgenote van belanghebbende. Zij heeft ter zake van de factuur voorbelasting in aftrek bracht. De Inspecteur stelt dat de op de factuur vermelde omzetbelasting door belanghebbende niet is aangegeven en betaald en legt een naheffingsaanslag op. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende de omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2009 heeft aangegeven en betaald en dat de factuur op aanwijzen van de Inspecteur uit de boekhouding is verwijderd. De naheffingsaanslag is ten onrechte opgelegd. De boete die nog resteert wordt vernietigd vanwege de geringe betaling capaciteit van belanghebbende, de lange duur van het boekenonderzoek en verwarring die bij belanghebbende is ontstaan naar aanleiding van de mededelingen van de Inspecteur met betrekking tot de aan de echtgenote en de dochter verzonden facturen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00490

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 maart 2014, nummer AWB 13/4505 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak

1 januari 2009 tot en met 30 september 2009 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 32.916 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 8.229. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 2.129.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag verminderd tot een van € 20.183 aan belasting, de boete verminderd tot € 5.045 en de heffingsrente verminderd tot € 1.305.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende € 160 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de boete betreft, de uitspraak op bezwaar tegen de boete vernietigd, de boete verminderd tot € 100 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 mei 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn echtgenote, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] en mevrouw [B].

1.5.

Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een e-mailbericht van 11 januari 2015 en een kopie van een brief van 24 november 2010. Beide stukken zijn gericht aan de heer [D], medewerker bij de Belastingdienst.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende was in de onderhavige jaren werkzaam als fotograaf en was in die hoedanigheid ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Zijn echtgenote exploiteerde in de vorm van een buitenlandse vennootschap een handel in onder meer audiovisuele apparatuur ([bedrijf] Ltd, hierna: [bedrijf]). De echtgenote exploiteerde tevens een administratiekantoor en verzorgde de administratie van belanghebbende en van [bedrijf].

2.2.

De Inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over onder meer het jaar 2009. Dit boekenonderzoek is aangevangen op 8 april 2010. Het boekenonderzoek zou zich in eerste instantie alleen richten op de omzetbelasting met betrekking tot het vierde kwartaal van 2009, maar is op 5 oktober 2010 uitgebreid tot de periode 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2010.

2.3.

In de brief van 5 oktober 2010 is het volgende vermeld:

“Het onderzoek is beperkt tot de volgende elementen in de aangifte:

 De juistheid van de in aftrek gebrachte belasting ter zake van geleverde goederen en verleende diensten.

 De juistheid van het toegepaste tarief;

 De juistheid van de afgedragen belasting ter zake van geleverde goederen en verleende diensten;

 Ondernemerschap voor de wet op de omzetbelasting;

Boeken en bescheiden en overige gegevensdragers die voor het onderzoek nodig zijn:

 Bank- en girobescheiden;

 Kasadministratie;

 grootboek

 Inkomende en uitgaande facturen

 kopieën van de aangiften omzetbelasting en/of opgaaf intracommunautaire leveringen;

 Specificatie(s) van de aangifte(n) omzetbelasting en aansluitingsberekeningen tussen de aangifte(n) en de financiële administratie;

2.4.

Het rapport met de bevindingen van dit onderzoek, gedateerd 14 juni 2012, bevat onder “1 Reikwijdte van het onderzoek” onder meer de volgende passage:

“Beperkingen boekenonderzoek

Het boekenonderzoek heeft zich beperkt tot de volgende elementen van de aangifte omzetbelasting:

- de aansluiting tussen de financiële administratie en de aangifte;

- de juistheid van het toegepaste tarief;

- de juistheid van de afgedragen belasting ter zake van geleverde goederen en verleende diensten;

- de juistheid van de in aftrek gebrachte belasting ter zake van geleverde goederen en verleende diensten;

- de tijdigheid van de op de aangifte vermelde belasting;

Bij dit onderzoek is uitgegaan van de gegevens zoals die in de administratie zijn aangetroffen. De volledigheid van de ontvangsten en uitgaven is niet beoordeeld.”

2.4.1.

De Inspecteur heeft ook bij [bedrijf] een boekenonderzoek verricht en daarbij, voor zover hier van belang, een factuur met nummer [nummer] van 15 januari 2009 aangetroffen van belanghebbende gericht aan [bedrijf] voor de levering van apparatuur tot een bedrag van

€ 97.293,07, inclusief € 15.534,18 aan omzetbelasting (hierna: de factuur).

2.4.2.

Blijkens het rapport van het boekenonderzoek bij [bedrijf] en een interne memo van 8 mei 2009 is door de Inspecteur over het tijdvak januari 2009 informatie, waaronder facturen, opgevraagd. Tot de ontvangen facturen behoort de factuur. Na ontvangst van de informatie is het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting door de Inspecteur gevolgd. De in januari 2009 gevraagde en toegekende voorbelasting bedraagt € 48.963.

2.5.

In het controlerapport is ten aanzien van de op de factuur vermelde omzetbelasting het volgende vermeld:

Tijdvak

Verschuldigde omzetbelasting volgens aangifte

Verschuldigd volgens grt bk Hoog %

Verschuldigd volgens grt bk Laag%

Totaal verschuldigd vlgs administratie

Aansluitingsverschil verschuldigde omzetbelasting (aang -/- adm)

1

15.961

0

79

79

15.882

(…)

Correctie 3: niet geboekte verkoopfactuur 1e kwartaal 2009: nog te betalen € 15.534.

Opmerkelijk is dat deze correctie nagenoeg aansluit bij het in 3.3 berekende aansluitverschil over het eerste kwartaal 2009. Het lijkt erop dat de factuur in eerste aanleg wel in de aangifte is verwerkt maar niet in de boekhouding is opgenomen.

2.6.

De Inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek bij belanghebbende onder meer geconcludeerd dat belanghebbende te veel belasting heeft teruggevraagd en ontvangen. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 2 april 2012 in kennis gesteld van zijn voornemen een naheffingsaanslag op te leggen en een vergrijpboete van 25% wegens grove schuld. De Inspecteur heeft het opleggen van de boete als volgt gemotiveerd:

´Gedraging

Belastingplichtige heeft bedragen op de periodieke omzetbelasting aangiften aangegeven waarvoor geen deugdelijke basis in de administratie aanwezig was. Het is volstrekt onduidelijk gebleven hoe belastingplichtige aan de bedragen is gekomen. Belastingplichtige heeft geen administratie gevoerd op grond waarvan het mogelijk was de juiste omzetbelasting eenvoudig te berekenen.

Schuldkwalificatie

Het teveel teruggevraagde bedrag is zowel absoluut als relatief hoog ten opzichte van het bij controle vastgestelde bedrag. Belastingplichtige had redelijkerwijs moeten of kunnen weten dat de op periodieke aangiften niet de juiste bedragen waren vermeld. De onjuistheden hebben zich bij herhaling voorgedaan.

Ik ben van mening dat er sprake is van ernstige nalatigheid, gelijk te stellen met een geval van grove schuld.’

2.7.1.

De opgelegde naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente luiden als volgt:

Belasting

€ 32.916

Boete

€ 8.229

Heffingsrente

€ 2.129

€ 31.769

2.7.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag, boete en beschikking heffingsrente als volgt verminderd:

Belasting

€ 20.183

Boete

€ 5.045

Heffingsrente

€ 1.305

€ 26.533

2.7.3.

De Inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar de door belanghebbende zelf in bezwaar nog overgelegde aanvulling op de aangifte (suppletieaangifte) gevolgd, voor zover betrekking hebbend op andere elementen dan het op de factuur aan [bedrijf] vermelde bedrag aan omzetbelasting. De naheffing van het op de factuur van [bedrijf] vermelde bedrag is gehandhaafd.

2.8.

Bij brief van 29 mei 2013 heeft de echtgenote van belanghebbende het volgende verklaard:

“Middels dit schrijven bevestigd ik dat bovengenoemde factuur is vervallen c.q. een creditfactuur, te hebben opgenomen in de boekhouding van [bedrijf] Limited, conform bijlagen pagina 3 en 4.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Inspecteur ten onrechte de omzetbelasting die was vermeld op de factuur nageheven?

2. Heeft de Inspecteur in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld?

3. Dient de boetebeschikking te worden vernietigd?

4. Is het recht van belanghebbende op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), geschonden?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, vermindering van de naheffingsaanslag tot

€ 4.649 en vernietiging van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing