Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-07-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2522, 14-00773
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-07-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2522, 14-00773
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 2 juli 2015
- Datum publicatie
- 5 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:2522
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:709
- Zaaknummer
- 14-00773
Inhoudsindicatie
Bezwaar tegen eigen aangifte. Vergoeding kosten van bezwaar.
Wettelijk systeem noodzaakt tot het voldoen van belasting voorafgaand aan het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt. De Belastingdienst komt daaraan tegemoet door bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde uit te gaan van een peildatum die vijf dagen na de datum van aangifte ligt. Daarnaast bestaat voor handelaren de mogelijkheid om onder voorwaarden aangifte per tijdvak te doen (artikel 8-vergunninghoudersregeling).
Belanghebbende kiest zelf voor het doen van aangifte buiten voormelde vijfdagentermijn en dus ruim voor de datum van registratie van de auto in het kentekenregister. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende – door aldus te handelen – bewust het risico aanvaardt dat de op aangifte voldane belasting te hoog is. Onder die omstandigheden kan niet worden gesproken van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00773
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 juli 2014, nummer AWB 13/2250, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [vestigingsplaats] ,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde op aangifte voldane belasting.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 29 juni 2012 aangifte gedaan van de door haar ter zake van de registratie van een personenauto op grond van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) verschuldigde belasting. Het betreft een personenauto van het merk [merk] , identificatienummer [nummer] (hierna: de auto). Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een bedrag van € 31.964. Belanghebbende heeft dit bedrag op aangifte voldaan. Naar aanleiding van het door haar tegen dit bedrag op 16 juli 2012 gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de verschuldigde belasting vastgesteld op € 29.674, een teruggaaf verleend van € 2.290 en het verzoek om vergoeding van kosten afgewezen.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, behoudens het besluit over de proceskostenvergoeding, een teruggaaf verleend van € 2.895, te vermeerderen met heffingsrente, het verzoek om schadevergoeding afgewezen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 974 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan haar vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 21 mei 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , directeur van belanghebbende, en de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] , [E] en mevrouw [F] .
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft op 29 juni 2012 aangifte BPM gedaan ter zake van de auto. Voor de vermindering van de BPM heeft zij verwezen naar een koerslijst van Eurotax. Als historische nieuwprijs is aangegeven een bedrag van € 221.204. Het aangegeven afschrijvingspercentage bedraagt 35,45%. De bruto BPM is € 49.519 en de berekende verschuldigde BPM is € 31.964. Dit bedrag is op aangifte voldaan.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de verschuldigde BPM bepaald op € 29.674. Hij is daarbij uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 261.422, een handelswaarde van € 147.659, een afschrijvingspercentage van 43,52% en een bruto BPM van € 52.540.
De datum van eerste toelating van de auto in het buitenland is 5 juli 2011. De auto is op 1 augustus 2012 in Nederland op naam gesteld.
De Rechtbank heeft de verschuldigde BPM bepaald op € 29.069 en een teruggaaf gelast van € 2.895.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding ter zake van de bezwaarfase.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben partijen, kort samengevat, het volgende aangevoerd:
Belanghebbende:
De vermindering bij uitspraak op bezwaar heeft niets te maken met de 12%-regeling. De vermindering heeft te maken met een aanpassing van de historische nieuwprijs. Van exclusieve auto’s bestaan bijna geen prijslijsten. In bezwaar zijn we met de Inspecteur tot overeenstemming gekomen.
Het EU-rechtelijke aspect betreft de extra leeftijdskorting, zoals artikel 8-vergunninghouders die ook krijgen. Ik wijs ook op de uitspraak van Rechtbank Gelderland hierover.
Inspecteur:
Ten tijde van het doen van aangifte kan de Inspecteur de registratiedatum niet kennen. Dus zal er altijd een bezwaarfase volgen om de extra leeftijdskorting te bepalen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank doch uitsluitend voor wat betreft de vergoeding van de kosten van bezwaar. De Inspecteur concludeert bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.