Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2583, 14-00265, 14-00266 en 14-00267

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2583, 14-00265, 14-00266 en 14-00267

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 juni 2015
Datum publicatie
24 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:2583
Zaaknummer
14-00265, 14-00266 en 14-00267

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Boeten. Hoger beroep Inspecteur

Handelsvoorraad-auto’s worden bij testritten gebruikt zonder gebruik van handelaarskentekenplaten.

De boeten zijn terecht opgelegd. Er is geen sprake van dubbele bestraffing en schending van artikel 6 EVRM. Er is geen afwezigheid van alle schuld. De boeten zijn gericht op de overtredingen, het ten onrechte niet gebruiken van de handelaarskentekens voor auto’s die tot een bedrijfsvoorraad behoren. De perioden waarin de motorrijtuigen tot de handelsvoorraad behoren zijn – anders dan waarvan de Rechtbank is uitgegaan – in dit kader niet relevant en vormen dan ook geen reden om de boete te matigen.

Het Hof acht het bedrag van de opgelegde boeten van respectievelijk € 415, € 415 en € 416 (telkens 100% van de verschuldigde enkelvoudige belasting) in deze gevallen passend en geboden.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00265, 14/00266 en 14/00267

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 januari 2014, nummer AWB 13/2822, 13/4624 en 13/4625, in het geding tussen

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende

-

voor het tijdvak 26 november 2011 tot en met 25 november 2012 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer 1] , en de daarbij gegeven boetebeschikking;

-

voor het tijdvak 19 december 2011 tot en met 18 december 2012 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer 2] , en de daarbij gegeven boetebeschikking;

-

voor het tijdvak 5 januari 2012 tot en met 4 januari 2013 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer 3] , en de daarbij gegeven boetebeschikking.

De zitting heeft plaatsgehad op 12 juni 2015 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, de heer [A] . Belanghebbende is niet verschenen.

De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 20 april 2015, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodigingen, waarvan afschriften tot de stukken behoren, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodigingen betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

Hieruit volgt dat de uitnodigingen op 21 april 2015 op het door belanghebbende opgegeven adres zijn afgeleverd.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 26 juni 2015, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Het Hof

-

verklaart het hoger beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en

-

verklaart de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen ongegrond.

Gronden

Vooraf en ambtshalve

1. Blijkens de hiervoor onder “Onderzoek ter zitting” vermelde stukken zijn de aldaar genoemde uitnodigingen op 21 april 2015 uitgereikt.

Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodigingen om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze hebben plaatsgevonden.

Ten aanzien van het geschil

2. Het geschil betreft het antwoord op de vraag welke boeten passend en geboden zijn.

3. Belanghebbende is bij brieven van de griffier van 11 maart 2014 en 8 april 2014 uitgenodigd verweerschriften in te dienen. Van deze gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt.

De Inspecteur is de opvatting toegedaan, dat de Rechtbank in het kader van de vraag welke boeten passend en geboden zijn, ten onrechte rekening heeft gehouden met de perioden, waarin het motorrijtuig tot de bedrijfsvoorraad heeft behoord. De Inspecteur acht de opgelegde boeten van telkens 100% passend en geboden.

Wettelijk kader

4. In artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) is de volgende regeling vervat, die hierna wordt aangeduid als de handelaarsregeling:

“2. Voor motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad en voor motorrijtuigen die voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf zijn, kan de belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, in afwijking van het eerste lid worden geheven ter zake van de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.”

5. Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 luidt als volgt:

“Met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet zijn de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing.”

6. Artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt als volgt:

“3. Voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, geldt het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de Dienst Wegverkeer aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De Dienst Wegverkeer kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.”

7. Artikel 44 van het Kentekenreglement luidt als volgt:

“Gebruik

1. Een handelaarskenteken mag slechts worden gebruikt door degene aan wie het is opgegeven dan wel een door deze aangewezen persoon. Het gebruik is slechts toegestaan voor de categorie waarvoor het is opgegeven.

2. Een handelaarskenteken mag worden gebruikt voor voertuigen die ter bewerking of herstel aan degene aan wie het kenteken is opgegeven ter beschikking zijn gesteld.

3. Een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.

4. Een handelaarskenteken mag uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig als bedoeld in het tweede en derde lid gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf of de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het handelaarskenteken is opgegeven.

5. Voor overtreding van het eerste tot en met vierde lid is degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven aansprakelijk.”

8. Artikel 69 van de Wet MRB luidt voor zover relevant als volgt:

“1. Indien met betrekking tot een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad of een motorrijtuig dat voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf is, niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden, kan de belasting worden nageheven.

2. De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden.

3. (…)”

9. Artikel 70 van de Wet MRB luidt als volgt:

“In het geval als bedoeld in artikel 69, is artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.”

10. Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt voor zover hier van belang, dat de inspecteur aan de belastingplichtige een verzuimboete kan opleggen van ten hoogste € 4.920.

De naheffingsaanslagen

11. Vaststaat dat op 25 november 2012 met het motorrijtuig met kenteken [kenteken 1] , dat tot belanghebbendes bedrijfsvoorraad behoorde, gebruik is gemaakt van de openbare weg, zonder dat het motorrijtuig was voorzien van een handelaarskenteken. Op 18 december 2012 en 4 januari 2013 is vervolgens geconstateerd dat met het motorrijtuig met kenteken [kenteken 2] , dat eveneens tot belanghebbendes bedrijfsvoorraad behoorde, gebruik is gemaakt van de openbare weg, zonder dat het motorrijtuig was voorzien van een handelaarskenteken. Aldus is gehandeld in strijd met artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement. Op grond van artikel 69 van de Wet MRB kan de verschuldigde belasting worden nageheven. De na te heffen belasting is berekend overeenkomstig artikel 69, tweede lid, van de Wet MRB.

12. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift bij de Rechtbank gesteld dat de naheffingsaanslagen, omdat deze tijdvakken van twaalf maanden beslaan, aangemerkt dienen te worden als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM en dat dus, nu ook 100% boeten zijn opgelegd, sprake is van dubbele bestraffing.

13. Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat het punitieve karakter van de berekening van de na te heffen belasting over een termijn van twaalf maanden niet voorop staat, maar dat sprake is van een praktische maatregel die ertoe strekt de uitvoerbaarheid te bevorderen, zodat in zoverre geen sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM (zie Hoge Raad 19 december 2014, nr. 14/00478, ECLI:NL:HR:2014:3599).

14. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2014, nr. 13/01874, ECLI:NL:HR:2014:3612, BNB 2015/44, is de mogelijkheid van naheffing van motorrijtuigenbelasting in een geval als het onderhavige gekoppeld aan de omstandigheid dat wordt geconstateerd, dat met betrekking tot een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad of een motorrijtuig dat voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf is, niet is voldaan aan een van de voorwaarden van artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB. Voorts heeft de Hoge Raad geoordeeld, dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat in verband met de bijzondere naheffingsbepalingen in de Wet MRB met artikel 69 van de Wet MRB is beoogd uitbreiding te geven voor de toepassing van artikel 67c van de AWR (Kamerstukken II 1995/96, 24 800, nr. 3, blz. 3) door het geval bedoeld in artikel 69 van de Wet MRB gelijk te stellen met de gevallen bedoeld in artikel 67c van de AWR. Dit is door de wetgever tot uitdrukking gebracht door in artikel 70 van de Wet MRB, artikel 67c van de AWR in die gevallen van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dit betekent dat het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB moet worden gelijkgesteld met een betalingsverzuim.

Het Hof is van oordeel dat de boeten zijn gericht op de overtredingen, namelijk het ten onrechte niet gebruiken van handelaarskentekens voor auto’s die tot een bedrijfsvoorraad behoren. De perioden, waarin de motorrijtuigen tot de handelsvoorraad behoren zijn – anders dan waarvan de Rechtbank kennelijk is uitgegaan – in dit kader niet relevant en vormen dan ook geen reden om de boeten te matigen.

15. Naar het oordeel van het Hof zijn de boeten opgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 37 van de Wet MRB in samenhang met artikel 67c van de AWR. Het Hof acht het bedrag van de opgelegde boeten van respectievelijk € 415, € 415 en € 416 (telkens 100% van de verschuldigde enkelvoudige belasting) passend en geboden.

Ten aanzien van het griffierecht

16. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

17. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Slot

18. Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door J. Swinkels, voorzitter, T.A. Gladpootjes en H.J. Cosijn, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2015.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 9 juli 2015.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.