Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-07-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2790, 14-00496
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-07-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2790, 14-00496
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 juli 2015
- Datum publicatie
- 21 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:2790
- Zaaknummer
- 14-00496
Inhoudsindicatie
1. Verlies uit aanmerkelijk belang of onzakelijke lening? Belanghebbende houdt alle aandelen in C Ltd. C Ltd is failliet gegaan en enkele jaren na het onderhavige belastingjaar opgeheven. Hof: het is niet aannemelijk dat een derde de gelden onder gelijke voorwaarden aan C Ltd zou hebben geleend. De door belanghebbende gestorte bedragen moeten in zoverre als kapitaal behandeld worden, dat zij (pas) bij teloorgaan, kunnen leiden tot een verlies uit aanmerkelijk belang op het door de Wet aangewezen tijdstip. In dit geval is dat het tijdstip waarop de vennootschap ophoudt te bestaan, en belanghebbende (dus) ophoudt een aanmerkelijk belang te bezitten. Op belanghebbende rust dan de bewijslast om voor de Inspecteur, of in beroep voor de belasting¬rechter, de omvang van het verlies c.q. de door hem gestorte bedragen aannemelijk te maken.
2. Tevens is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek wegens specifieke zorgkosten wegens ziekte. Het Hof beantwoordt die vraag deels bevestigend, omdat belanghebbende in hoger beroep een doktersvoorschrift overlegt waaruit blijkt dat hij een dieet moet volgen. De overige door belanghebbende geclaimde uitgaven hebben geen betrekking op handelingen die zijn aan te merken als geneeskundige hulp en komen niet voor aftrek in aanmerking. De arts die een keuring voor een rijbewijs uitvoert, verricht niet een medische handeling bedoeld in de wet. Zijn handelingen zijn gericht op het vaststellen of belanghebbende gezond genoeg is om te mogen autorijden. Het beroep van belanghebbende op opgewekt vertrouwen, omdat in het verleden de aftrek wel zou zijn verleend, wordt verworpen. Het enkel volgen van de aangifte in het verleden, zelfs indien dat over een reeks van jaren is gebeurd, is daartoe onvoldoende.
3. Ten slotte claimt belanghebbende vergeefs aftrek voor levensonderhoud voor zijn in het buitenland stage lopende dochter. De wet sluit aftrek uit als een kind, zoals hier, recht heeft op studiefinanciering. belanghebbende stelling dat de wettelijke regeling alleen ziet op situaties van binnen Nederland studerende kinderen, is in strijd met het recht.
(hoger beroep deels gegrond)
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00496
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 maart 2014, nummer AWB 13/5331 in het geding tussen
belanghebbende,
en
Belastingdienst/kantoor Roosendaal,
hierna: de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd onder nummer [aanslagnummer] . De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122,00. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 7 mei 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [A] en [B] .
Het Hof heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Het Hof stelt de volgende feiten vast als tussen partijen niet in geschil.
Belanghebbende is gehuwd en heeft drie kinderen; twee eigen kinderen en een (stief)dochter uit een eerder huwelijk van zijn echtgenote. Hij woonde in 2009 in het pand gelegen aan de [a-straat] 31-a te [woonplaats] , een Rijksmonument.
Belanghebbende hield in 2009 100% van de aandelen in de naar buitenlands recht opgerichte vennootschap [C] Ltd (hierna ook: de vennootschap). De vennootschap was beherend vennoot in een zestal commanditaire vennootschappen, te weten: [D] CV, [E] CV, [F] CV, [G] CV, [H] CV, [J] CV. [C] Ltd en de CV’s zijn failliet gegaan en in de loop van 2010 of 2011 opgeheven.
Belanghebbende heeft in 2009 loon uit dienstbetrekking ontvangen van [K] BV en [D] CV, alsmede een uitkering van het UWV.
De Inspecteur heeft belanghebbende op 27 februari 2010 uitgenodigd om vóór 1 april 2010 aangifte IB/PVV te doen.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 9 juli 2010 ingelicht dat nog geen aangifte was ontvangen en hem in de gelegenheid gesteld om dit vóór 23 juli 2010 alsnog te doen. In die brief is belanghebbende ook medegedeeld dat als aan het verzoek geen gehoor gegeven wordt, belanghebbende zal worden aangemaand en dat een boete volgt als niet of te laat op de aanmaning gereageerd wordt.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 14 september 2010 aangemaand om vóór 28 september 2010 aangifte te doen en medegedeeld dat bij het niet of niet tijdig reageren op de aanmaning een boete volgt.
Belanghebbendes stiefdochter liep een verplichte buitenlandse stage. Zij had recht op studiefinanciering.
Belanghebbende heeft met dagtekening 31 maart 2011 het aangiftebiljet op die dag bij de Inspecteur ingeleverd. Het aangegeven inkomen uit werk en woning bedroeg € 12.347. Daarin is een negatief saldo inkomen uit eigen woning begrepen van € 17.637 en een persoonsgebonden aftrek van in totaal € 11.418 volgens onderstaande opgave: - € 2.500 levensonderhoud kinderen jonger dan 30;- € 2.500 specifieke zorgkosten;- € 509 studiekosten;- € 5.909 kosten monumentenpand.
De inspecteur heeft bij de aanslagregeling voornoemde posten niet geaccepteerd en de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.402. Daarbij is bij beschikking een bedrag van € 882 aan heffingsrente in rekening gebracht alsmede een verzuimboete € 226 opgelegd vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
De Inspecteur heeft in de bezwaarfase alsnog een negatief saldo inkomen uit eigen woning geaccepteerd van € 7.685 (€ 9.500 hypotheekrente -/- € 1.815 eigenwoningforfait) en het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de bestreden uitspraak vastgesteld op € 33.717. De beschikking heffingsrente is daarbij verminderd tot € 599. De boetebeschikking is gehandhaafd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
(A) heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een aftrekbaar verlies uit aanmerkelijk belang geleden van € 64.000?
(B) heeft belanghebbende recht op een persoonsgebonden aftrek wegens specifieke zorgkosten, en zo ja tot welk bedrag?
(C) heeft belanghebbende recht op een persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud kinderen, en zo ja tot welk bedrag?
(D) is de beschikking heffingsrente juist vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat vragen A tot en met C bevestigend moeten worden beantwoord en vraag D ontkennend.
De Inspecteur beantwoordt vraag B in hoger beroep, evenals belanghebbende, bevestigend, maar concludeert tot een lager aftrekbaar bedrag. De overige vragen beantwoordt de Inspecteur tegenovergesteld aan de antwoorden van belanghebbende.
Belanghebbende heeft in zijn hogerberoepschrift het standpunt ingenomen dat hij recht heeft op een aftrek wegens uitgaven monumentenpanden van € 5.909 en dat aan hem ten onrechte een verzuimboete is opgelegd.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard niet langer te verdedigen dat hij recht heeft op enige aftrek wegens uitgaven monumentenpanden. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep aangegeven dat de verzuimboete dient te vervallen. Genoemde aftrek en boete zijn derhalve geen onderwerp van geschil meer.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij deze gronden nader toegelicht, maar geen nieuwe gronden aangevoerd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag, conform de door hem bepleite bedragen, alsmede, zo begrijpt althans het Hof, dat een verlies uit aanmerkelijk belang wordt vastgesteld van € 64.000. De Inspecteur concludeert eveneens tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag, conform de door hem bepleite bedragen. Voorts concludeert de Inspecteur dat in het belastingjaar 2009 geen verlies uit aanmerkelijk belang is geleden.
4 Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag A. Het verlies uit aanmerkelijk belang
Belanghebbende stelde bij de Rechtbank dat hij een bedrag van € 64.000 had uitgeleend aan [C] Ltd, dat deze vennootschap failliet was gegaan en dat hij daarom het uitgeleende bedrag als verlies uit aanmerkelijk belang mocht opvoeren. De Rechtbank heeft deze stelling verworpen, met de overweging dat belanghebbende, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bedoeld bedrag aan zijn vennootschap heeft uitgeleend; de stelling van belanghebbende dat hij bewuste gelden heeft verkregen door crowdfunding, doet daaraan niet af, aldus de Rechtbank.
In hoger beroep legt belanghebbende (alsnog) bewijsmateriaal over. Het bewijsmateriaal bestaat uit een verklaring van [L] administratie en een vijftal kwitanties. Het totaalbedrag van de kwitanties is € 67.717. Één kwitantie ten bedrage van € 3.717 dateert van 27 januari 2010. De overige kwitanties zijn alle gedateerd in 2009; het totaalbedrag van die overige kwitanties is € 64.000, het bedrag dat belanghebbende als verlies uit aanmerkelijk belang wenst aan te merken.
De kwitanties zijn alle afgedrukt op papier met als briefhoofd de naam “ [D] ”. Een kwitantie van 25 oktober 2009 vermeldt een bedrag van € 8.995 met de omschrijving “voertuig chevy van” en een bedrag van € 11.225 met een omschrijving “contant voor aanschaf testvoertuigen”. De kwitanties vermelden voor het overige louter bedragen met de omschrijving “contant”.
De verklaring van [L] administratie, gedagtekend 16 november 2010, luidt als volgt:
“…
[D] CV
[belanghebbende]
Betreft: eigen inbreng in [M]
Geachte heer [belanghebbende] ,
Ingevolge uw verzoek om het door u ingebrachte kapitaal te bepalen ben ik tot de volgende conclusie gekomen;
uw inbreng bij medio 2010 is € 67.717,--
(…)”
Belanghebbende heeft ter zitting omtrent de activiteiten van de vennootschap en de CV’s het volgende gesteld.
De vennootschap en de cv’s verrichtten activiteiten op het gebied van het testen van botsingen van auto’s. Dat verklaart de omschrijving “voertuig chevy van” en “contant voor aanschaf testvoertuigen”. De “chevy van” betrof een Chevrolet, die belanghebbende in privé toebehoorde en die hij heeft ingebracht in [D] . Het op de kwitanties vermelde bedrag was de waarde van de Chevrolet. [M] heeft dat voertuig toen ingeruild voor een vrachtauto. De omschrijving “contant voor aanschaf testvoertuigen” betekent dat belanghebbende het genoemde bedrag in contanten heeft verstrekt en dat [M] het bedrag heeft gebruikt om voertuigen aan te schaffen waarmee de botsproeven konden worden verricht.
De botsproeven werden verricht voor TNO Eindhoven. Ter zitting heeft belanghebbende aan het Hof en de Inspecteur foto’s getoond van de voertuigen in een omgeving waarin, naar het zich liet aanzien, de proeven werden verricht. De op de foto’s afgebeelde voertuigen waren voorzien van grote beschilderingen of stickers aan de zijkanten waarop vermeld stond: “ [M] ”.
De overige op de kwitanties vermelde bedragen heeft belanghebbende in contanten ingebracht. Hij was immers, zo stelt hij, de eigenaar van de (via de vennootschap en de CV’s gedreven) onderneming en de enige die verantwoordelijk was voor haar reilen en zeilen. De onderneming maakte vanzelfsprekend allerlei kosten, waaronder voor materiaal, voertuigen en het loon van drie werknemers. Als er weer eens een betaling gedaan moest worden, zat er niets anders op, dan dat belanghebbende het bedrag fourneerde. De onderneming was zijn droom, en hij wilde er een succes van maken. Omdat hij niet zelf over vermogen beschikte, ging hij iedere keer als hij geld nodig had “met de pet rond” bij vrienden en kennissen. Van een bepaalde persoon heeft hij een bedrag van € 24.000 geleend. Dat is wat hij bedoelt met “crowdfunding”.
Belanghebbende heeft geen leningsovereenkomsten opgesteld, is geen aflossingsschema of termijn overeengekomen, heeft geen afspraak over te vergoeden rente gemaakt en geen zekerheden gevraagd.
Belanghebbende stelt, dat de op de kwitanties vermelde bedragen een lening vormden. Naar het Hof verstaat, stelt belanghebbende dat deze leningen formeel gedaan zijn aan [C] Ltd, maar rechtstreeks zijn betaald aan [M] . De bedoeling was, zo stelt belanghebbende, dat hij het geld op korte termijn weer terugbetaald zou krijgen. Hij hoopte dat de financiering door een derde zou worden overgenomen.
Hoewel belanghebbende stelt dat sprake is van een verlies uit aanmerkelijk belang, bedoelt hij kennelijk, dat hij een vordering op [C] Ltd heeft die onder de zogenoemde terbeschikkingstellingsregeling valt, welke vordering in 2009 waardeloos is geworden. Hij kan deze vordering derhalve afwaarderen tot nihil, dat wil zeggen in aftrek brengen in box 1 als (negatief) belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende verdedigt de afwaardering in 2009, op de grond dat hij begin december 2009 reeds wist dat zijn onderneming het niet zou redden en dat hij niet terugbetaald zou worden. Op 23 december 2009 heeft hij zijn personeel, met een kerstpakket, naar huis gestuurd, met de boodschap dat het voorbij was. Weliswaar heeft hij, blijkens de kwitantie gedagtekend 27 januari 2010, in 2010 wéér een bedrag in contanten gestort, maar dat betekent niet dat hij op dat moment nog hoop had op terugbetaling. Die laatste betaling in 2010 betrof nog door [M] verschuldigde huur. Belanghebbende voelde zich moreel verplicht die te betalen.
De Inspecteur heeft belanghebbendes stellingen bestreden. Ten eerste bestrijdt hij de realiteit van de kwitanties. Uit belanghebbendes aangifte blijkt niet dat belanghebbende beschikt over vermogen. Van belanghebbendes versie van “crowdfunding” staat niets op papier. Daarnaast is het nu ter zitting voor het eerst dat hij, de Inspecteur, iets hoort over de activiteiten van de onderneming en de TNO botsproeven.
Ten tweede bestrijdt de Inspecteur dat de stortingen het karakter hebben van een lening. Hij bepleit dat sprake is van (informeel) kapitaal, omdat de betalingen rechtstreeks als kapitaal moeten worden gekwalificeerd.
Ten derde neemt de Inspecteur het standpunt in dat àls al sprake is van een lening, de lening dient te worden beschouwd als een onzakelijke lening, in welk geval een afwaarderingsverlies niet in aftrek kan worden gebracht op het resultaat uit overige werkzaamheden.
Zowel in het geval dat de geldverstrekking het karakter heeft van (informeel) kapitaal (4.13) als in het geval dat sprake is van een onzakelijke lening (4.14) is de Inspecteur van mening dat in 2009 geen verlies uit aanmerkelijk belang is geleden. Een dergelijk verlies manifesteert zich eerst bij het opheffen van de vennootschappen in 2010 of 2011.
Het Hof acht op grond van de door belanghebbende getoonde foto’s en de door hem daarop gegeven toelichting aannemelijk dat [C] Ltd via (onder andere) [D] een onderneming dreef die zich bezighield met het verrichten van botsproeven voor TNO. Het Hof acht aannemelijk dat deze onderneming aanzienlijke uitgaven heeft gedaan (onder andere) voor het verkrijgen van voertuigen en het betalen van lonen. Het Hof acht eveneens aannemelijk dat belanghebbende deze onderneming van gelden heeft voorzien.
Belanghebbende stelt dat het de bedoeling was, dat hij het geld ten titel van lening heeft verstrekt. Het Hof zal bij wijze van veronderstelling hiervan uitgaan. Dan heeft het volgende te gelden. Belanghebbende heeft de gelden gefourneerd aan een kapitaalintensieve en zeer risicovolle onderneming. Gelet op de door belanghebbende geschetste omstandigheden, en de voorwaarden, waaronder de stortingen plaatsvonden, acht het Hof onaannemelijk dat belanghebbende een niet-gelieerde partij zou hebben kunnen vinden die bereid zou zijn geweest deze gelden als lening te verstrekken. Belanghebbendes stelling, dat het de bedoeling was dat een derde de financiering van hem zou overnemen, acht het Hof onvoldoende.
Het gevolg is, dat de door belanghebbende gestorte bedragen in zoverre als kapitaal behandeld moeten worden dat zij, bij teloorgaan, kunnen leiden tot een verlies uit aanmerkelijk belang op het door de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) aangewezen tijdstip. In dit geval is dat het tijdstip waarop de vennootschap ophoudt te bestaan, en belanghebbende (dus) ophoudt een aanmerkelijk belang te bezitten. Op dat moment vindt een fictieve vervreemding plaats waarbij belanghebbende een verlies uit aanmerkelijk belang zal realiseren. Op belanghebbende rust dan de bewijslast om voor de Inspecteur, of in beroep voor de belastingrechter, de omvang van het verlies c.q. de door hem gestorte bedragen aannemelijk te maken.
Vraag A moet dus ontkennend worden beantwoord. De stelling van de Inspecteur, dat geen sprake is van een lening, maar van (informeel) kapitaal, behoeft geen behandeling, nu die stelling, indien waar, niet tot een andere uitkomst zou leiden.
Vraag B. Persoonsgebonden aftrek wegens specifieke zorgkosten
Belanghebbende claimt aftrek van dieetkosten, kosten van een rijbewijskeuring, reiskosten en kosten van verloren uren.
4.21.De toepasselijke wettelijke bepaling luidde, voor zover van belang:
Artikel 6.17, lid 1, Wet IB 2001 (tekst 2009):
Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp (…)
…
f. De extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling
(volgt verdere limitatieve opsomming, o.a. hulpmiddelen, gezinshulp, extra kleding en beddengoed, etc.)
De Rechtbank heeft ten aanzien van de dieetkosten overwogen, dat volgens artikel 6.17, eerste lid, aanhef en sub f, van de Wet IB 2001 (tekst 2009), tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten behoren: de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling. Artikel 37 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 geeft vervolgens forfaitaire bedragen voor verschillende op medisch voorschrift te volgen diëten. Belanghebbende heeft geen doktersverklaring overgelegd, zodat hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, dat sprake is van een dieet “op medisch voorschrift”, aldus de Rechtbank.
Belanghebbende legt in hoger beroep een verklaring over van zijn huisarts. Volgens deze verklaring moest belanghebbende zich in het onderhavige jaar gehouden aan de volgende diëten:
- -
-
Natriumbeperkt dieet wegens hypertensie en hartziekte, forfaitair aftrekbaar bedrag € 304;
- -
-
Dieet wegens een metabolische ziekte (diabetes), forfaitair aftrekbaar bedrag € 282;
- -
-
Dieet wegens een nierziekte, natriumbeperkt, forfaitair aftrekbaar bedrag € 294.
De Inspecteur heeft ter zitting geconcludeerd dat belanghebbende op grond van deze verklaring recht heeft op een aftrek van de drie genoemde forfaitaire bedragen verminderd met de van toepassing zijnde drempel, dus (€ 880 -/- € 556 =) € 324. Het Hof acht dit juist.
De overige door belanghebbende geclaimde uitgaven hebben geen betrekking op handelingen die zijn aan te merken als geneeskundige hulp of enige andere in artikel 6.17, lid 1, van de Wet genoemde posten en komen daarom niet voor aftrek in aanmerking. Voor wat betreft de kosten van de medische keuring voor het verkrijgen of behouden van zijn rijbewijs, heeft belanghebbende ter zitting gesteld dat de medische keuring bestond uit “medische handelingen”. Hij ziet niet het verschil met andere handelingen door een arts, die wel voor aftrek in aanmerking komen. Het verschil is dit: de wet bedoelt met “genees- en heelkundige hulp” medische handelingen gericht op het behandelen of genezen van een aandoening of ziekte. De arts die een keuring voor een rijbewijs uitvoert, verricht niet dergelijke handelingen. Zijn handelingen zijn gericht op het vaststellen of belanghebbende gezond genoeg is om te mogen autorijden.
Belanghebbende doet verder een beroep op opgewekt vertrouwen, omdat in het verleden de geclaimde aftrek wel zou zijn verleend. Hier geldt echter de regel dat het enkel volgen van de aangifte in het verleden, zelfs indien dat over een reeks van jaren is gebeurd, onvoldoende is om te leiden tot opgewekt vertrouwen. Deze regel kent een uitzondering. Als belanghebbende de aftrekpost uitdrukkelijk aan de orde zou hebben gesteld (bijvoorbeeld in een briefwisseling of telefoongesprek met de Inspecteur) en de Inspecteur dan de aftrekpost zou hebben aanvaard, dan zou belanghebbende kunnen stellen dat de gang van zaken bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat de uitgaven aftrekbaar waren. De Inspecteur betwist echter dat dit is gebeurd. Belanghebbende, op wie de bewijslastrust, heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Vraag B moet dus als volgt worden beantwoord: belanghebbende heeft recht op een aftrek van (na toepassing van de drempel) € 324.
Vraag C. Persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud kinderen
Belanghebbende claimt aftrek voor uitgaven die hij in het onderhavige jaar heeft gedaan in de kosten van levensonderhoud van zijn stiefdochter die in het buitenland een verplichte stage liep. De Rechtbank heeft belanghebbendes claim afgewezen, omdat de Wet IB 2001 (artikel 6.14, eerste lid, aanhef, onder c; tekst 2009) een dergelijke aftrek uitsluit als het kind recht heeft op studiefinanciering. Niet in geschil is dat belanghebbendes stiefdochter recht had op studiefinanciering. De Inspecteur heeft dus terecht de aftrek wegens kosten voor levensonderhoud geweigerd, aldus de Rechtbank. Daaraan kan niet afdoen dat belanghebbende, althans zijn stiefdochter, verzuimd heeft studiefinanciering voor een uitwonend kind aan te vragen en dat het aan studiefinanciering ontvangen bedrag, volgens belanghebbende € 79 per maand, volstrekt onvoldoende is om in de kosten van levensonderhoud en studie te voorzien.
Belanghebbende bestrijdt dit oordeel van de Rechtbank tevergeefs. Hij stelt dat de Rechtbank hier “veel te kort door de bocht gaat”, omdat de door de Rechtbank genoemde artikelen bedoeld zijn voor situaties binnen de grenzen van Nederland en niet van toepassing zijn voor buitenlandse stages. Zijn stiefdochter loopt een stage 2300 km van huis; zij moet twaalf uur per dag werken zonder vergoeding, en in haar eigen onderdak en levensonderhoud voorzien. Dit zijn, aldus belanghebbende, geheel andere omstandigheden dan voorzien in de door de Rechtbank genoemde wetsartikelen. Daarnaast geldt, dat Nederland verdragen heeft ondertekend die de verantwoording voor opvoeding en scholing bij de Nederlandse staat leggen. De Nederlandse staat legt deze verplichting tot scholing en levensonderhoud vervolgens op de ouders. Gelet hierop zouden de buitengewone extra kosten voor stage in het buitenland aftrekbaar moeten zijn, aldus nog steeds belanghebbende.
Belanghebbendes stelling, dat de door de Rechtbank genoemde artikelen (bedoeld zal zijn: artikel 6.14, eerste lid, aanhef, onder c) alleen gelden voor situaties binnen de grenzen van Nederland, is juridisch onjuist. De stelling faalt dus. Voor zover belanghebbende bedoelt, dat de regeling in situaties van studeren of stage in het buitenland, onredelijk uitpakt, faalt de stelling eveneens, omdat het de rechter niet is toegestaan de redelijkheid of rechtvaardigheid van een wet te toetsen.
Vraag C moet derhalve ontkennend worden beantwoord.
Vraag D. De heffingsrente
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat hij geen afzonderlijke grieven heeft tegen de beschikking heffingsrente. Hij bedoelt slechts, dat de aanslag te hoog is en daarom teveel heffingsrente is berekend. Als de aanslag door het Hof wordt verminderd, dan moet de heffingsrente eveneens worden verminderd, aldus belanghebbende.
Nu de aanslag door het Hof verminderd wordt, dient de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd. Belanghebbendes grief omtrent de heffingsrente behoeft geen verdere behandeling.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. De verzuimboete moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt daarbij gesteld op € 33.393.
Ten aanzien van het griffierecht
Omdat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, zal het Hof gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.