Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2918, 14-00533
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2918, 14-00533
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 juli 2015
- Datum publicatie
- 21 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:2918
- Zaaknummer
- 14-00533
Inhoudsindicatie
In geschil is de vraag of de Rechtbank een hogere proceskostenvergoeding had moeten toekennen.
Gelet op het feit dat de gemachtigde van belanghebbende ter zitting is verschenen en gelet op hetgeen in het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald, had de Rechtbank voor het verschijnen ter zitting van de gemachtigde één punt dienen toe te kennen. Noch artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht noch het Besluit beperkt de kosten van rechtsbijstand die voor vergoeding in aanmerking komen tot de kosten van proceshandelingen die hebben bijgedragen aan de gegrondverklaring van het beroep.
Het Hof is verder van oordeel dat de toegepaste wegingsfactor, passend bij een gemiddeld gewicht van de zaak, juist is.
Tot slot oordeelt het Hof dat in onderhavig geval geen sprake is taxatie-technische werkzaamheden, maar van het verlenen van rechtsbijstand door de gemachtigde.
Het hoger beroep is gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00533
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 april 2014, nummer AWB 13/5329, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats] ,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2013 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 3 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het kalenderjaar 2013, vastgesteld op € 475.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting 2013 bekendgemaakt. De Heffingsambtenaar heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de waarde van de onroerende zaak en de aanslag verminderd.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Heffingsambtenaar heeft schriftelijk gedupliceerd.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 juni 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Heffingsambtenaar, de heer [A] . Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Partijen hebben gedurende de beroepsfase, nog vóór de zitting bij de Rechtbank, overeenstemming bereikt dat de waarde van de woning op een lager bedrag dient te worden vastgesteld.
De Heffingsambtenaar heeft daarbij aan belanghebbende aangeboden dat indien belanghebbende het beroep intrekt, hij het griffierecht zou vergoeden en een proceskostenvergoeding zou geven voor de behandeling van het beroep ter hoogte van € 730,50 in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Dit bedrag ziet op het beroepschrift (1 punt) en de conclusie van repliek (0,5 punt) en gaat uit van een wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaak en € 487 per punt.
Belanghebbende is niet akkoord gegaan met dit aanbod. In een in dit kader door de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) aan de Heffingsambtenaar verstuurde e-mail van 19 maart 2014 heeft belanghebbende betoogd dat de wegingsfactor 2 dient te zijn gelet op de bewerkelijkheid van de zaak. Deze e-mail vermeldt voorts onder meer het volgende:
“4) het is voor mij weinig moeite om de zitting van 1 april aan te gaan, in welk geval er sowieso 1 punt extra wordt toegekend vanwege de zitting.
5) als u met de rekenmachine uitrekent welk bedrag aan proceskostenvergoeding wordt toegekend als ik op 1 april naar de zitting komt, zult u merken dat het te vergoeden bedrag in de buurt komt van hetgeen ik u nu vraag met toepassing van wegingsfactor 2 zonder zitting.”
De gemachtigde is op de zitting van de Rechtbank verschenen.
De Rechtbank heeft een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase van in totaal € 783,50 toegekend, bestaande uit een vergoeding van reiskosten van € 53 en een vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (hierna: kosten van rechtsbijstand) ter hoogte van € 730,50 conform de in 2.2 vermelde berekening van de Heffingsambtenaar. De Rechtbank heeft geen punten toegekend voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank een hogere proceskostenvergoeding had moeten toekennen.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank doch – naar het Hof aanneemt – slechts voor zover zij de beslissing over de proceskostenvergoeding betreft, en tot vaststelling van deze vergoeding op:
- -
-
i) Primair: € 2.435 (2,5 punt voor beroepschrift, repliek en zitting; wegingsfactor 2)
- -
-
ii) Subsidiair: € 1.826,25 (idem, maar wegingsfactor 1,5)
- -
-
iii) Meer subsidiair: € 1.217,50 (idem, maar wegingsfactor 1) plus € 330 voor ‘taxatietechnische werkzaamheden’ (6 uur x € 55 per uur), derhalve in totaal € 1.547,50.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.