Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:301, 13-01069

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:301, 13-01069

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 januari 2015
Datum publicatie
6 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:301
Formele relaties
Zaaknummer
13-01069

Inhoudsindicatie

Heffingsambtenaar is uitgegaan van juiste objectafbakening. In beginsel moet worden uitgegaan van de gegevens in het kadastrale register. Indien belanghebbende stelt dat de gegevens uit het kadastrale register onjuist zijn, dan rust op hem de bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van een onjuiste registratie. Belanghebbende is in die bewijslast niet geslaagd. Voor zover belanghebbende een uitspraak wenst over de vraag wie rechtmatig eigenaar is van het perceel, dient deze vraag aan de burgerlijke rechter te worden voorgelegd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/01069

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 oktober 2013, nummer AWB 13/2630, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Rucphen,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een beschikking gezonden, waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 69 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2012 voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 is vastgesteld op een bedrag van € 323.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting over het jaar 2013 opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 298.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd bij brieven van 10 december 2013 en 14 januari 2014. De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 16 januari 2014 medegedeeld af te zien van het indienen van een conclusie van dupliek.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben beide partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft dit gedaan bij een niet gedagtekend stuk dat op 19 november 2014 bij het Hof is ingekomen, en bij brieven van 2 en 3 december 2014. De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 1 december 2014 een nader stuk ingediend. Al deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 15 december 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, mevrouw [echtgenote], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A].

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning, gebouwd in 1960. De inhoud van de woning bedraagt 462 m3. De Heffingsambtenaar is uitgegaan van een totale grondoppervlakte van 909 m2. De Heffingsambtenaar is daarbij uitgegaan van twee kadastrale percelen: perceel [nummer 1] met een oppervlakte van 548 m2 en perceel [nummer 2] met een oppervlakte van 361 m2. Deze gegevens zijn afkomstig van het kadaster.

2.2.

De Heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag opgemaakt, waarin de waarde van de onroerende zaak is bepaald op € 298.000. In het taxatieverslag zijn drie vergelijkingspanden opgenomen. Dit betreffen woningen die rond de peildatum zijn verkocht.

2.3.

Het perceel [nummer 1] is door belanghebbende gekocht bij notariële akte van 3 augustus 1966. Volgens deze akte bedroeg de oppervlakte van het perceel destijds 578 m2. Het perceel [nummer 2] is volgens de Heffingsambtenaar ontstaan door een kadastrale hernummering van het perceel [nummer 3] (door belanghebbende verkregen bij koopakte van 19 juni 1972).

2.4.

Volgens een akte van 24 juni 1963 heeft belanghebbendes broer, de heer [B], een gedeelte van het perceel [nummer 4] verkocht aan de heer [E].

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard?

II. Indien vraag I ontkennend wordt beantwoord: is de objectafbakening ten aanzien van de onroerende zaak juist?

III. Indien vraag II ontkennend wordt beantwoord: leidt de onjuiste objectafbakening tot een vernietiging van de beschikking en de aanslag?

Belanghebbende is, naar het Hof verstaat, van mening, dat de eerste en tweede vraag ontkennend en derde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Voorts wenst belanghebbende een uitspraak over het eigendomsrecht van het perceel [nummer 4].

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hun standpunten herhaald en daaraan – kort weergegeven – het volgende toegevoegd.

Belanghebbende:

Wij willen een uitspraak over het eigendomsrecht van een strook grond dat achter ons huis ligt. Het gaat niet om de strook grond naast ons huis. Volgens het kadaster staat de strook grond achter ons huis op naam van de Gemeente. Mijn broer heeft die grond verkocht aan de heer [E]. Ik heb het in 1966 gekocht van de heer [E].

De waarde van de onroerende zaak, zoals is opgenomen in de beschikking, is niet in geschil.

Heffingsambtenaar:

Wij zijn uitgegaan van de gegevens van het kadaster. Ik kan niet meer taxeren dat hetgeen op naam van belanghebbende geregistreerd staat in het Kadaster.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en – naar het Hof begrijpt – vernietiging van de uitspraken van de Heffingsambtenaar, van de beschikking en van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing