Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-08-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3240, 14-00389

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-08-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3240, 14-00389

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 augustus 2015
Datum publicatie
24 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:3240
Zaaknummer
14-00389

Inhoudsindicatie

Verwijzingszaak. Na cassatie resteert de vraag of de boete, na de reeds door de Rechtbank toegepaste vermindering, in het kader van een passende straftoemeting nog verder moet worden gematigd. Het Hof is van oordeel dat de boete die door de Inspecteur is opgelegd past bij het beboetbare feit dat is begaan en dat ten tijde van het opleggen van de boete geen aanleiding bestond om de boete te matigen. Belanghebbende heeft haar stelling dat de huidige financiële omstandigheden aanleiding geven om de boete alsnog verder te matigen niet aannemelijk gemaakt. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00389

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 7 februari 2012, nummer AWB 11/246, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Gorinchem,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen boetebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is in het kader van de heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 bij beschikking met dagtekening 28 december 2007 een vergrijpboete opgelegd van € 145.624. De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar van de Inspecteur verminderd tot € 116.499.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 298. De Rechtbank heeft bij bovengenoemde uitspraak het beroep, voor zover gericht tegen de boetebeschikking, ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de boete vastgesteld op € 109.218, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.196 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.

1.3.

Tegen voornoemde uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem (hierna: Hof Arnhem). Ter zake van het hoger beroep, nummer AWB 12/00149, heeft de griffier van Hof Arnhem van belanghebbende een griffierecht geheven van € 466. Hof Arnhem heeft bij uitspraak van 4 december 2012 het hoger beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen voornoemde uitspraak van Hof Arnhem heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. Ter zake van het beroep in cassatie, nummer 13/00279, heeft de griffier van de Hoge Raad van belanghebbende een griffierecht geheven van € 466. De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 maart 2014 (hierna: het arrest van de Hoge Raad) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van Hof Arnhem vernietigd, het geding verwezen naar dit Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest, gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 466 en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.948, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

1.5.

Partijen hebben, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad schriftelijke conclusies ingediend bij het Hof.

1.6.

De Inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend, bij het Hof binnengekomen op 8 december 2014. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

De zitting heeft plaatsgehad op 15 december 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, de heer [A] , advocaat te [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en mevrouw [D] .

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Naar aanleiding van de bevindingen van een strafrechtelijk onderzoek is aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 50.000 (hierna: de strafrechtelijke boete) wegens het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen voor de tijdvakken gelegen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006.

2.2.

Naar aanleiding van de bevindingen van een boekenonderzoek heeft de Inspecteur over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende, alsmede een boete ten bedrage van € 145.624, zijnde 50% van de aanvankelijk te weinig geheven loonbelasting/premie volksverzekeringen.

2.3.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn met 20% gematigd tot een bedrag van € 116.499.

2.4.

De Rechtbank heeft de boete in verband met overschrijding van de redelijke termijn verder gematigd met 5% tot een bedrag van € 109.218.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Na cassatie is nog in geschil het antwoord op de vraag of de onderhavige boete, zoals verminderd door de Rechtbank tot € 109.218, in het kader van een passende straftoemeting nog verder moet worden gematigd. Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het beroep voor zover gericht tegen de boetebeschikking en tot vernietiging van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing