Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3525, 14/00393
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3525, 14/00393
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 september 2015
- Datum publicatie
- 21 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:3525
- Zaaknummer
- 14/00393
Inhoudsindicatie
Proceskosten in bezwaar / samenhangende zaken / matigen vergoeding
Op de hoorzitting in bezwaar zijn meerdere WOZ zaken van verschillende belanghebbenden behandeld waarbij dezelfde gemachtigde optrad. In elf van die zaken is de gemachtigde (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld. Het Hof komt tot de conclusie dat geen sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zoals dat artikel sinds 1 januari 2015 luidt. Naar het oordeel van het Hof zijn er in deze zaak bovendien onvoldoende bijzondere omstandigheden gebleken om gebruik te maken van de in artikel 2, derde lid, van het Bpb geboden mogelijkheid af te wijken van de volgens het Bpb berekende vergoeding.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00393
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 26 februari 2014, nummer AWB 12/1933 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van stadsregio Parkstad Limburg,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen beschikking en aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 januari 2012 in het kader van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 4 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per de waardepeildatum 1 januari 2011, voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, vastgesteld op € 196.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2012 bekend gemaakt.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 21 september 2012 heeft de Heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag verminderd naar een waarde van € 178.000 en aan belanghebbende een vergoeding van de proceskosten in bezwaar toegekend van € 247,72.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, doch uitsluitend voor zover de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een proceskostenvergoeding voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar heeft toegekend van € 29,72 en deze vergoeding bepaald op € 60,75. De Rechtbank heeft bovendien de Heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een tegemoetkoming in de proceskosten in beroep van € 974 en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van
€ 122.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 juni 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is verschenen en gehoord de heer [A] , verbonden aan [B] te [woonplaats] , als gemachtigde van belanghebbende.
De Heffingsambtenaar heeft het Hof bij brief van 17 juni 2015 bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en is aldaar inderdaad niet verschenen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Aan belanghebbende is door een derde, te weten de heer mr. [A] , verbonden aan [B] te [woonplaats] , beroepsmatig rechtsbijstand verleend in de bezwaarfase, de beroepsfase en de hoger beroepsfase.
In deze zaak heeft in de bezwaarfase op 7 september 2012 een hoorzitting plaatsgevonden. Op die hoorzitting zijn meerdere WOZ zaken van verschillende belanghebbenden behandeld waarbij de heer mr. [A] als gemachtigde optrad. In elf van die zaken is de gemachtigde (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 21 september 2012 is de Heffingsambtenaar gedeeltelijk aan de inhoudelijke bezwaren van belanghebbende tegemoetgekomen en zijn de beschikking en de aanslag verminderd naar een waarde van € 178.000.
In de genoemde uitspraken is aan belanghebbende een vergoeding van de proceskosten in bezwaar toegekend van € 247,72, berekend als volgt:
Indienen bezwaar: 1 punt x € 218 (waarde per punt) € 218,00
Hoorzitting: [1 punt x € 218 (waarde per punt)] x 1,5 (4 of meer samenhangende zaken] =
€ 327 : 11 samenhangende zaken € 29,72
Totaal € 247,72.
De Rechtbank heeft de inhoudelijke bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Het beroep is niettemin gegrond verklaard, doch uitsluitend voor zover de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een proceskostenvergoeding voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar heeft toegekend van € 29,72.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat voor wat betreft de hoorzitting géén sprake is van samenhangende zaken, maar heeft de vergoeding met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) gematigd en vastgesteld op een bedrag van € 60,75. De toegekende kosten van bezwaar belopen daarmee een bedrag van € 278,75, berekend als volgt:
Indienen bezwaar: 1 punt x € 218 (waarde per punt) € 218,00
Hoorzitting: 0,25 punt x € 243 (waarde per punt) € 60,75
Totaal € 278,75.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat het hoger beroep niet is gericht tegen de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2011 (€ 178.000), maar uitsluitend betreft de door de Rechtbank vastgestelde kosten van bezwaar. Hij heeft desgevraagd bovendien uitdrukkelijk verklaard dat hij geen bezwaar heeft tegen het toekennen van één vol punt voor het indienen van het bezwaarschrift.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de kosten van het bezwaar terecht zijn vastgesteld op een bedrag van € 278,75.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en
- -
-
primair tot het vaststellen van de kosten van het bezwaar op één vol punt voor het indienen van het bezwaarschrift en één vol punt voor het verschijnen op de hoorzitting, en
- -
-
subsidiair tot het vaststellen van de kosten van het bezwaar op één vol punt voor het indienen van het bezwaarschrift en voor het verschijnen op de hoorzitting op een door het Hof vast te stellen bedrag in goede justitie.
Daarnaast verzoekt belanghebbende de Heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in beroep en in hoger beroep heeft moeten maken en vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.