Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3530, 14/00736 en 14/00737

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3530, 14/00736 en 14/00737

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 september 2015
Datum publicatie
16 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:3530
Formele relaties
Zaaknummer
14/00736 en 14/00737

Inhoudsindicatie

Tijdens de beroepsfase heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van de door haar geleden immateriële schade. De Rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en de schadevergoeding vastgesteld op € 1.000. In geschil is hoe lang de redelijke termijn is voor de bezwaarfase en met hoeveel tijd die termijn wordt overschreden. Het Hof is van oordeel dat (i) het tijdsverloop dat is gemoeid met het uitstellen van het hoorgesprek voor rekening van belanghebbende dient te komen en (ii) dat de redelijke termijn moet worden verlengd met het tijdsverloop in verband met de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het tijdsverloop dat is gemoeid met het uitstel van de motivering van het bezwaar en de instemming met aanhouding van de uitspraken op bezwaar komen naar het oordeel van het Hof niet voor rekening van belanghebbende.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00736 en 14/00737

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wondende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 mei 2014, nummers AWB 13/3430 en 13/3431 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende het door belanghebbende gedane verzoek om vergoeding van immateriële schade.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 21 december 2007 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Navordering

Heffings-

rente

IB/PVV

1995

H57

14/00736

f

17.866

6.636

VB

1996

K67

14/00737

f

5.759

2.137

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 13 juni 2013 de in 1.1 bedoelde navorderingsaanslagen en beschikkingen inzake heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met kenmerk 13/3431 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 1.000.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het beroep met kenmerk 14/00736 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 juli 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] , de heer [D] , mevrouw [E] en mevrouw [F] .

1.6.

Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

De Rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.16 de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1.

Belanghebbende, geboren op [geboortedatum 1] 1944 was gehuwd met [A] (hierna: [A] ), geboren op [geboortedatum 2] 1940 en overleden op [datum] 2004. Belanghebbende en haar drie kinderen (hierna: de erven) zijn de erfgenamen van [A] .

2.2.

Op 18 februari 2005 hebben de Belgische belastingautoriteiten aan het Hoofd van Belastingdienst/FIOD/ECD/Team Internationaal een Nota met bijlagen verstrekt.

De bijlagen B.1., B.2. en B.6. (verder ook: de renseignementen) bevatten gegevens over rekeningstanden per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996, bij, volgens de aanhef “F. van Lanschot (Bankiers) Luxembourg S.A.”. De bijlage B.9. betreft een adressenlijst. Voorzover te dezen van belang bevatten de bijlagen B.1., B.2. en B.6. respectievelijk de volgende gegevens:

Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 9/05/96 prog: FVLR102J page: 39, portfolio evaluation

Racine

Name

CCY

Current

Accounts

Deposits

Bonds

Shares/

options

Inv.Funds

Total

Account manager: 0000028

(…)

[rekeningnummer 1]

[belanghebbende]

NLG

1,070.81

.00

525,600.00

.00

132,157.24

658,828.05 P

Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 11/28/96 prog: FVLR102J page: 39, portfolio evaluation

Racine

Name

CCY

Current

Accounts

Deposits

Bonds

Shares/

options

Inv.Funds

Total

Account manager: 0000028

(…)

[rekeningnummer 1]

[belanghebbende]

NLG

1,070.81

.00

532,800.00

.00

133,061.58

666,932.39 P

[rekeningnummer 2]

[belanghebbende]

941221

NLG

597633,6

67,75

62612,68

0 0 0 P

18364”

2.3.

De inspecteur heeft belanghebbende en [A] geïdentificeerd als rekeninghouder van bovengenoemde rekeningen bij de Van Lanschot bank in Luxemburg (hierna: Van Lanschot). De inspecteur heeft de erven op 7 maart 2007 een vragenbrief gestuurd. In deze brief is gewezen op de omkering van de bewijslast en heeft de inspecteur de erven verzocht om vóór 15 maart 2007, respectievelijk 5 april 2007, nadere informatie te verstrekken.

2.4.

Bij brief van 14 maart 2007 heeft belanghebbende gereageerd op de brief van 7 maart 2007. Zij heeft onder meer het volgende geschreven:

“In deze brief lees ik dat mijn overleden man waarschijnlijk een bankrekening in het buitenland heeft gehad. Omdat mij hiervan niets bekend [is] ontvang ik van u graag de gegevens. Hiermee kan ik dan naar deze bank gaan om te vragen of mijn overleden man daar geld op had staan. Als dat zo is dan zal ik het aan u doorgeven”.

2.5.

Bij brief van 28 maart 2007 heeft de inspecteur de erven verzocht telefonisch contact op te nemen met hem voor het maken van een afspraak om het een en ander te bespreken. Vervolgens heeft op 25 april 2007 een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en de inspecteur.

2.6.

Op 2 mei 2007 heeft de inspecteur aan de erven een voorbeeldbrief verzonden voor het verkrijgen van informatie bij Van Lanschot.

2.7.

Bij brief van 14 mei 2007 heeft de gemachtigde zich als zodanig gepresenteerd. De gemachtigde heeft de inspecteur verzocht om nadere informatie te verstrekken, al dan niet op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB). De inspecteur heeft hierop bij brief van 17 juli 2007 gereageerd. Daarin heeft de inspecteur het WOB-verzoek van de erven gedeeltelijk afgewezen.

2.8.

Op 5 november 2007 heeft de inspecteur aan de gemachtigde een laatste herinnering gezonden, waarin hij de erven voor de laatste maal in de gelegenheid stelt de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In reactie hierop heeft de gemachtigde bij brief van 9 november 2007 de inspecteur nogmaals verzocht om de in zijn brief van 14 mei 2007 gevraagde gegevens.

2.9.

Met dagtekening 21 november 2007 heeft de inspecteur de erven in kennis gesteld van zijn voornemen om aan hen “navorderingsaanslagen inkomstenbelasting\premie volksverzekeringen\vermogensbelasting 1995 en 2002 op te leggen”. Over de jaren na 1995 schrijft hij: “Voor de jaren na 1995 die in deze kennisgeving niet zijn opgenomen zal ik op een later moment aanslagen en navorderingsaanslagen opleggen indien de mij bekende feiten niet wijzigen. Hierover wordt u te zijner tijd nader ingelicht.” De inspecteur heeft de erven in deze brief in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief schriftelijk te reageren en – indien gewenst – vóór genoemde termijn een afspraak te maken voor een mondelinge toelichting. De gemachtigde heeft bij brief van 4 december 2007 hierop gereageerd met de mededeling dat belanghebbende vooralsnog niet in staat is op het voornemen tot het opleggen van een navorderingsaanslag te reageren. Hij heeft daarin zijn verzoek om informatie herhaald.

2.10.

Met dagtekening 12 december 2007 heeft de inspecteur aan de erven een “Bevestiging navorderingen zonder boete” gezonden waarin hij de erven meedeelt dat hij heeft besloten de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en 2002 en VB 1996 op te leggen zonder boete, maar met heffingsrente indien verschuldigd. Deze navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente - de IB/PVV 1995 en VB 1996 aan belanghebbende en de IB/PVV 2002 aan de erven - zijn opgelegd met dagtekening 21 december 2007.

2.11.

Bij brieven van 9 januari 2008 heeft de gemachtigde pro-forma bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen. Bij brieven van 26 februari 2008 en 27 februari 2008 heeft de inspecteur de ontvangst van de bezwaarschriften bevestigd. De inspecteur heeft de gemachtigde daarin verzocht om in te stemmen met het aanhouden van de bezwaren tot in de proefprocedures onherroepelijk uitspraak is gedaan.

Bij brief van 10 maart 2008 heeft de gemachtigde ingestemd met [het] aanhouding en meegedeeld dat hij voor al zijn cliënten binnen zes weken na dagtekening van zijn brief één gemeenschappelijke motivering van de bezwaren zou opstellen. Bij brief van 26 maart 2008 heeft de inspecteur hierop gereageerd.

2.12.

Bij brief van 21 april 2008 heeft de gemachtigde de bezwaren gemotiveerd. In deze brief is vermeld dat belanghebbende ontkent in het buitenland een bankrekening te hebben dan wel te hebben aangehouden. De gemachtigde heeft de inspecteur daarbij verzocht om de bezwaren wat betreft het onderdeel of de twaalfjaarstermijn in strijd is met Europees recht, aan te houden in verband met de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen hierover.

2.13.

Met dagtekening 21 oktober 2008 heeft de inspecteur de erven in kennis gesteld van zijn voornemen om “navorderingsaanslagen inkomstenbelasting\premie volksverzekeringen 1996 tot en met 2001 en 2003 tot en met 2004 en vermogensbelasting 1997 tot en met 2000” op te leggen.

2.14.

Bij brieven van 27 mei 2011 heeft de inspecteur aan belanghebbende geschreven dat hij voornemens is de bezwaren van belanghebbende af te werken. Hij heeft de gemachtigde daarbij gevraagd om aan te geven of hij wil worden gehoord en of hij de bezwaren nader wenst te motiveren.

2.15.

Bij brief van 7 juni 2011 heeft de gemachtigde aan de inspecteur meegedeeld dat de door hem op 21 april 2008 ingediende gronden voor alle bezwaren van belanghebbende dienen te gelden.

2.16.

Op 28 juli 2011 heeft de inspecteur een brief met als onderwerp “informatie met betrekking tot de uitspraak op bezwaar” gezonden aan belanghebbende. Daarbij heeft de inspecteur de gemachtigde nogmaals in de gelengheid gesteld om gehoord te worden. Hij heeft de gemachtigde verzocht om binnen vier weken te reageren.

In aanvulling hierop stelt het Hof, op grond van de stukken van het geding, de volgende feiten vast:

2.17.

Bij de onder 2.14 vermelde brief was een standaard vragenformulier met retourenvelop gevoegd. De vragenbrief bevatte onder meer de volgende optie:

“ Ondergetekende (….)

( ) wenst wel/niet gehoord te worden voordat er uitspraak op de bezwaarschriften wordt gedaan

(….)

In het vakje ( ) gaarne aangeven welke optie bij u van toepassing is”.

2.18.

Belanghebbende heeft het vragenformulier 7 juni 2011 teruggezonden aan de Inspecteur en daarbij geen keuze vermeld met betrekking tot het hoorgesprek. Wel zijn daarbij de gronden van bezwaar kenbaar gemaakt (zie 2.15 hiervoor).

2.19.

Bij brief van 26 oktober 2011 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde gevraagd welke bescheiden hij nog wenst te ontvangen. De Inspecteur heeft meegedeeld dat hij ervan uitgaat dat gemachtigde afziet van zijn recht te worden gehoord, als gemachtigde niet binnen één week na dagtekening van de brief reageert.

2.20.

Bij brief van 23 november 2011 heeft de gemachtigde te kennen gegeven dat hij begin januari 2012 contact zal opnemen met de Inspecteur voor het maken van een afspraak voor een hoorgesprek.

2.21.

Bij brief van 19 december 2011 heeft de Inspecteur de in 2.20 bedoelde brief van gemachtigde bevestigd.

2.22.

Bij brief van 2 februari 2012 heeft de gemachtigde meegedeeld dat de afspraak voor een hoorgesprek op 1 maart 2012 geen doorgang kan vinden in verband met een strafzitting. Tevens heeft de gemachtigde in deze brief aangegeven dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de bezwaarschriften als gevolg van het uitstel van het hoorgesprek.

2.23.

Bij e-mail van 28 maart 2012 heeft de gemachtigde meegedeeld dat de afspraak van 17 april 2012 niet kan doorgaan en heeft hij voorgesteld om het hoorgesprek te laten plaatsvinden op 9 mei 2012.

2.24.

Bij brief van 4 mei 2012 heeft de Inspecteur bevestigd dat het hoorgesprek plaatsvindt op 9 mei 2012.

2.25.

Op 9 mei 2012 heeft de gemachtigde naar de heer [L] van de Belastingdienst laten bellen met de mededeling dat hij ziek was.

2.26.

Bij brief van 14 mei 2012 heeft de Inspecteur voorgesteld het hoorgesprek te houden op 13 juni 2012.

2.27.

Bij brief van 22 mei 2012 heeft de gemachtigde laten weten verhinderd te zijn op 13 juni 2012 en heeft hij voorgesteld het hoorgesprek te laten plaatsvinden op 21 of 28 juni 2012.

2.28.

Bij brief van 14 juni 2012 heeft de Inspecteur bevestigd dat het hoorgesprek plaatsvindt op 21 juni 2012.

2.29.

Bij brief van 21 juni 2012 heeft de Inspecteur bevestigd dat de gemachtigde telefonisch heeft afgezien om ten aanzien van een aantal cliënten te worden gehoord en heeft hij gevraagd of de gemachtigde ook afziet van een hoorgesprek ten aanzien van belanghebbende.

2.30.

Bij brief van 26 juli 2012 heeft de Inspecteur de in 2.27 bedoelde brief in herinnering gebracht en heeft hij een hoorgesprek voorgesteld op 25 september 2012.

2.31.

Per e-mail van 2 augustus 2012 heeft de gemachtigde meegedeeld dat het hoorgesprek niet op 25 september 2012 kan plaatsvinden.

2.32.

Per e-mail van 6 september 2012 heeft de Inspecteur de gemachtigde gevraagd naar een datum voor het hoorgesprek.

2.33.

Bij brief van 26 september 2012 heeft de Inspecteur voorgesteld om het hoorgesprek op 19 oktober 2012 te laten plaatsvinden.

2.34.

Bij brief van 15 oktober 2012 heeft de Inspecteur bevestigd dat de gemachtigde telefonisch heeft afgezien om te worden gehoord.

2.35.

Bij brief van 13 juni 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende een “Kennisgeving uitspraak op de bezwaarschriften” gezonden. Hierin duidt de Inspecteur deze brief aan als uitspraak op bezwaar. Vervolgens is met dagtekening 1 juli 2013 een brief aan belanghebbende gezonden met als onderwerp ‘Uitspraak bezwaar’. Beide brieven bevatten een rechtsmiddelverwijzing.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de Rechtbank de vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een juist bedrag heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder betreft het geschil in hoger beroep het antwoord op de volgende vragen:

  1. Dient het tijdsverloop dat is gemoeid met het plannen van het hoorgesprek voor rekening van belanghebbende te komen?

  2. Dient het tijdsverloop dat is gemoeid met de motivering van de bezwaarschriften en/of de instemming met de aanhouding van de bezwaren voor rekening van belanghebbende te komen?

  3. Dient het tijdsverloop dat is gemoeid met het aanhouden van de bezwaarschriften in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die in de zaken X en Passenheim-van Schoot (C-155/08 en C-157/08) zijn gesteld, voor rekening van belanghebbende te komen?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Anders dan in eerste aanleg zijn de navorderingsaanslagen en beschikkingen inzake heffingsrente in hoger beroep niet meer in geschil.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting van het Hof hebben partijen niets meer toegevoegd.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vast te stellen op een bedrag hoger dan € 1.000. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing