Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3713, 13/01031

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3713, 13/01031

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 september 2015
Datum publicatie
16 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:3713
Formele relaties
Zaaknummer
13/01031

Inhoudsindicatie

Hof Den Bosch oordeelt dat naheffingsaanslagen omzetbelasting terecht zijn opgelegd

Belanghebbende heeft over de tijdvakken 1 maart 2006 tot en met 31 maart 2006 en 1 maart 2007 tot en met 31 maart 2007 voorbelasting in aftrek gebracht ter zake van de levering en plaatsing van een staalconstructie/loods. De Inspecteur heeft de in aftrek gebrachte voorbelasting nageheven. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 maart 2006 tot en met 31 maart 2006 verminderd en de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 maart 2007 tot en met 31 maart 2007 in stand gelaten.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat enkel ten aanzien van de levering van de staalconstructie aannemelijk is dat jegens belanghebbende is gepresteerd. In zoverre is terecht voorbelasting in aftrek gebracht. Ten aanzien van de overige aan belanghebbende gefactureerde bedragen is het Hof van oordeel dat jegens belanghebbende niet is gepresteerd, zodat ten onrechte aftrek van voorbelasting is geclaimd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/01031

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 augustus 2013, nummer AWB 13/1661 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 maart 2007 tot en met 31 maart 2007 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 13.727 aan belasting, alsmede een beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 1.518.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep alsmede het beroep in de zaak met kenmerk AWB 13/1660 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 318.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 juli 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende de heren [belanghebbende 2] , enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende, en [A] , advocaat te [B] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [C] en de heer [D] .

1.6.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.7.

Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 20 maart 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 16 juli 2014 was samengesteld uit mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, mr. drs. T.A. Gladpootjes en mr. J.A. Meijer en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, mr. drs. T.A. Gladpootjes en mr. W.P.J. Schramade, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid, van de Awb, in de stand waarin zij zich bevond op 16 juli 2014. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende de heren [belanghebbende 2] , enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende, en [A] , advocaat te [B] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [C] en de heer [D] .

1.8.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.9.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de beide zittingen is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende dreef in 2007 een groot- en kleinhandel in gebruikte auto’s. De activiteiten bestonden vooral uit het restaureren en assembleren van trucks.

2.2.

Over het tijdvak 1 maart 2007 tot en met 31 maart 2007 heeft belanghebbende aangifte omzetbelasting gedaan naar een bedrag van -/- € 99, zijnde het saldo van de berekende omzetbelasting van € 22.570 en de voorbelasting van € 22.669. Het bedrag van € 99 heeft belanghebbende terugontvangen.

2.3.

Voor het tijdvak 1 maart 2007 tot en met 31 maart 2007 heeft belanghebbende ter zake van een factuur van [S] aan [T] ten bedrage van € 85.977,50 inclusief BTW, een bedrag aan voorbelasting in aanmerking genomen van € 13.727,50. Deze factuur heeft de volgende omschrijving:

“Het betreft hier een factuur voor verrichte werkzaamheden aan het bedrijfspand.

Overzicht van de werkzaamheden:

- het uitgraven en storten van de fundering

- het leveren en het plaatsen van de staalkonstruktie

- het schilderen van het gehele pand alle deuren ramen en kozijnen en wanden

- het leveren en het maken van het kompleten dak

- het leveren en het plaatsen van de lichtstraten

- het leveren en het plaatsen van de wandprofielen die allemaal brandwerend zijn

- het afvoeren van alle puin en rotzooi

- het slopen en het afvoeren van het bestaande dak met toebehoren

- het leveren en het maken van 400m2 straatwerk

- het gehele pand schoon opleveren zowel binnen als buiten”

Op de factuur staat handgeschreven ‘Kontant’.

2.4.

[S] was destijds een onderneming van [V] (hierna: [V] ). [S] heeft het bedrag van € 13.727,50 niet op aangifte voldaan.

2.5.

In 2008 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden waarbij renseignementen zijn opgemaakt van contante transacties, waaronder de onder 2.3 opgenomen factuur. Naar aanleiding van die renseignementen heeft de Belastingdienst/ FIOD-ECD (hierna: FIOD-ECD) een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar [belanghebbende 2] (hierna: [belanghebbende 2] ) en [belanghebbende 1] .

2.6.

In het kader van het onder 2.5 vermelde strafrechtelijk onderzoek is [belanghebbende 2] op 15 juli 2010 als verdachte verhoord (V01-01). Tijdens dat verhoor heeft [belanghebbende 2] verklaard dat [G] ( [E] ) de overkapping/loods wilde bouwen voor € 55.000, dat medio 2006 zal zijn begonnen met het bouwen van de loods, dat [G] toen is begonnen met graaf- en grondwerkzaamheden en het bouwen van de loods, dat tijdens die werkzaamheden door een opzichter van de gemeente [H] de bouw op 11 mei 2006 stilgelegd is, omdat voor de overkapping een vergunning nodig was, en dat na de bouwstop [G] niet meer is komen opdagen. Verder heeft [belanghebbende 2] verklaard dat hij, nadat hij de vergunning had gekregen, [V] tegen is gekomen, dat hij [V] kende vanuit een kroeg in [B] , en dat [V] de loods naar volle tevredenheid heeft afgebouwd. Ten aanzien van de werkzaamheden die op de factuur, zoals opgenomen onder 2.3, zijn omschreven, verklaart [belanghebbende 2] dat die overeenkomen met hetgeen [V] voor hem heeft uitgevoerd.

Voor wat betreft de betaling aan [V] heeft [belanghebbende 2] tijdens dat zelfde verhoor verklaard dat hij [V] contant heeft betaald, dat hij geen ontvangstbevestigingen heeft gekregen en daar ook niet om heeft gevraagd, dat hij de betaling in gedeelten heeft voldaan en dat [V] in enkele weken de staalconstructie heeft geplaatst.

Op de vraag wanneer de loods werd opgeleverd, heeft [belanghebbende 2] geantwoord: “Om en nabij op 8 juli 2008 toe[n] is de verlichting gemaakt”.

2.7.

In het kader van het in 2.5. vermelde strafrechtelijk onderzoek is [V] op 16 juni 2010 als getuige gehoord (G07-01). [V] heeft verklaard nog nooit gehoord te hebben van [belanghebbende 1] en/of van [belanghebbende 2] , geen werkzaamheden te hebben verricht voor [belanghebbende 1] en/of voor [belanghebbende 2] , de factuur zoals opgenomen onder 2.3 niet te hebben opgemaakt, de werkzaamheden zoals op de factuur vermeld niet te hebben verricht en het bedrag van € 85.977,50 niet te hebben ontvangen. Voorts verklaart hij dat het handschrift “Kontant” op de factuur niet zijn handschrift is en het ook niet herkent.

2.8.

In het kader van het in 2.5. vermelde strafrechtelijk onderzoek is [W] op 11 juni 2010 als getuige gehoord (G04-01). [W] heeft verklaard eigenaar te zijn van [X] (hierna: [X] ) en dat [belanghebbende 1] een klant van hem is. Voorts heeft [W] verklaard dat de factuur van [S] door een van zijn toenmalige werknemers is verwerkt in de elektronische administratie van [belanghebbende 1] en dat de BTW vermeld op die factuur verwerkt is in de aangifte omzetbelasting over de periode augustus 2007.

2.9.

Op 8 juli 2010 is [W] nogmaals verhoord (G04-02). Tijdens dit verhoor heeft hij verklaard dat het wel gebeurde dat zij ( [X] ) inkoopfacturen of kostenfacturen zijn vergeten mee te nemen of dat [belanghebbende 2] niet alles heeft meegegeven en dat er daarna telefonisch contact over is, dat als [belanghebbende 2] dan telefonisch meedeelt dat er nog meer voorbelasting op de aangiften gezet moet worden, dat hij, [W] , dat dan doet, omdat hij van de goede trouw van zijn klanten uitgaat, maar dat hij uiteraard daarna die facturen wil zien om te controleren. [W] verklaart dat de voorbelasting op jaarbasis goed is aangegeven; wel in de verkeerde maand, maar per saldo wel voor het juiste bedrag. [W] is verder gevraagd of de factuur [S] is verwerkt zoals hiervoor door hem is beschreven. [W] antwoordt op die vraag:

“Ja dat is zo gegeurd. Dat is de enige verklaring voor het feit dat de omzetbelasting van de factuur [S] in maart in de aangifte omzetbelasting is verwerkt en in de maand augustus in de administratie. Gelet op de andere aangiften van 2007 kan het niet anders zijn dat de BTW van die factuur in maart is verwerkt.”

[W] bevestigt verder de conclusie van de verbalisanten dat er geen aansluiting meer te maken is tussen de aangiften omzetbelasting en de administratie.

2.10.

Voor het jaar 2007 bestaat, zoals [W] ook al heeft aangegeven, geen aansluiting tussen de in de aangiften omzetbelasting verantwoorde voorbelasting en de grootboekrekening “voorbelasting 19 %”, zoals volgt uit de onderstaande opstelling:

Maanden 2007

Voorbelasting in aangiften OB

Grootboekrekening voorbelasting 19%

Januari

€ 3.812

€ 4.328

Februari

€ 8.074

€ 1.261,77

Maart

€ 22.669

€ 15.070,93

April

€ 2.666

€ 2.409,56

Mei

€ 2.750

€ 2.761,95

Juni

€ 1.867

€ 1.037,98

Juli

€ 1.208

€ 2.473

Augustus

€ 3.361

€ 19.555,89

September

€ 3.880

€ 3.418,36

Oktober

€ 2.909

€ 1.703,24

November

€ 4.555

€ 2.045,04

December

€ 2.320

€ 4.063,31

Voorbelasting

6 % totaal

€ 65,63

Totaal

€ 60.071

€ 60.194,66

De voorbelasting begrepen in de factuur [S] is in augustus 2007 verwerkt in de grootboekrekening “voorbelasting 19 %”.

2.11.

In het kader van het in 2.5 vermelde strafrechtelijk onderzoek is [Y] 5 juli 2010 als getuige gehoord (G10-01). [Y] heeft verklaard van 1 januari 2007 tot en met 30 november 2007 bij [X] te hebben gewerkt, dat zij boekingen van administraties van verschillende klanten verzorgde en dat [belanghebbende 1] een klant was van [X] . Over de boeking ‘ [V] 21-8, € 85.977,50’ zoals vermeld in een kasboek dat bij [belanghebbende 2] in beslag is genomen, verklaart [Y] :

“Het kasboek werd niet door mij opgemaakt. Ik heb dit kasboek nooit eerder gezien. Als ik een kasboek boekte dan zette ik er een vinkje achter. Ik zie mijn vinkjes niet staan achter deze bedragen en dus heb ik ze niet geboekt. Ik heb wel altijd het kasboek geboekt van [belanghebbende 1] . Ik denk dat dit kasboek nadien in het net is opgeschreven. Het kasboek dat ik kreeg had geen ringband. In opdracht van [W] zetten ik vinkjes achter de bedragen die ik het systeem boekte. Ik heb dit kasboek nooit gezien.”

2.12.

Nadien is [Y] nogmaals als getuige verhoord (G10-02). Het proces-verbaal vermeldt wederom een datum van 5 juli, maar het Hof vermoedt dat die datum dient te zijn 12 augustus 2010. Tijdens dat verhoor heeft [Y] verklaard:

“(…) Maandelijks werd de BTW-aangifte ingevuld. In een bepaalde maand moest [belanghebbende 1] veel BTW afdragen. [belanghebbende 2] heeft toen gebeld met [W] en gevraagd of de factuur die u mij toont van de verbouwing (Hof: factuur van [S]) geboekt kon worden in die maand om te zorgen dat hij minder BTW hoefde te betalen. Ik herinner me dat dat om deze factuur ging.”

Op de vraag van de verbalisanten hoe [Y] wist dat het zo gegaan is, antwoordt [Y] dat zij dat tussen neus en lippen opgevangen heeft van [W] .

2.13.

In het kader van het in 2.5 vermelde strafrechtelijk onderzoek is [M] , directeur van [N] BV, op 22 juni 2010 als getuige (G08-01) gehoord. [M] heeft verklaard dat hij samen met [G] in [vestigingsplaats] is geweest en dat hij via [G] in contact is gekomen met [belanghebbende 2] , dat hij op aangeven van [belanghebbende 2] met [G] de maten voor de staalconstructie voor een grote loods heeft bepaald, dat hij vervolgens tekeningen heeft gemaakt, dat hij de tekeningen met [G] heeft besproken, dat [G] hem daarna opdracht heeft gegeven de productie te starten en dat het geproduceerde staalwerk vervolgens een half jaar bij hem buiten heeft gelegen en dat de staalconstructie daarna is opgehaald.

2.14.

In het kader van het in 2.5. vermelde strafrechtelijk onderzoek is [Z] , de zoon van een werknemer van [belanghebbende 1] op 11 augustus 2010 als getuige gehoord (G11-01). [Z] heeft verklaard dat hij voor [belanghebbende 2] een dak heeft gemaakt, dat de hem getoonde factuur van [AA] gericht aan [BB] te [vestigingsplaats] , factuurnummer 2008108, dagtekening 4 januari 2008, de factuur betreft van het dak waarover hij heeft verklaard, dat hij normaal de factuur uitgebreider maakt, maar dat omdat zijn vader bij [belanghebbende 1] werkt hij het kort heeft kunnen houden. Voorts verklaart [Z] dat hij de werkzaamheden net voor kerst 2007 heeft uitgevoerd.

De verbalisanten hebben [Z] de factuur van [S] getoond. [Z] heeft verklaard die aannemer niet te kennen, dat hij niet weet wat daarmee bedoeld wordt, maar dat hij het dak heeft gemaakt, dat zijn factuur in ieder geval juist is, dat wat daarop staat door hem gemaakt is, en dat hij het voor de rest niet weet.

2.15.

In het kader van het in 2.5 vermelde strafrechtelijk onderzoek is [P] , gemeenteambtenaar, op 17 augustus 2010 als getuige (G13-01) gehoord. [P] is toezichthouder bouw en controleert of de voorwaarden waaronder de bouwvergunning is afgegeven worden nageleefd. Op 15 januari 2008 heeft [P] de situatie ter plaatse beoordeeld en enkele foto’s gemaakt. Hij herinnert zich dat de staalconstructie toen volledig was geplaatst, de bestrating er toen ook lag, maar dat was volgens hem de bestaande bestrating, het dak nog niet dicht was en de lichtstraat nog niet was geplaatst. Volgens hem was de loods rondom dicht gemaakt met wandprofielen, maar zaten de deuren en kozijnen er niet in.

2.16.

Ten behoeve van het in 2.5 vermelde strafrechtelijk onderzoek hebbende verbalisanten [Q] en [R] onderzoek gedaan naar [S] in het belastingdienstsysteem Beheer van Relaties, waaruit onder meer naar voren is gekomen dat [V] , geboren 13 januari 1974 een onderneming heeft gedreven onder de naam [S] , dat die onderneming is ingeschreven op 30 augustus 1999 en dat die onderneming is beëindigd op 31 december 2002.

2.17.

De FIOD-ECD heeft geconcludeerd dat de onder 2.3 opgenomen factuur vervalst is. In het proces-verbaal van bevindingen factuur [S] van 9 september 2010, opgemaakt door de verbalisanten [Q] en [R] , is onder 5.4. Samenhang opgenomen:

“Uit bovenstaande bevindingen komt naar voren dat de factuur van [S] (D-004) vermoedelijk vals is opgemaakt of vervalst. Dit vermoeden wordt bevestigd door de facturen die verdachte [belanghebbende 2] tijdens zijn verhoor heeft overhandigd.

Uit die facturen en de overige bevindingen komt, in onderlinge samenhang en verband bezien, naar voren dat de loods als volgt tot stand is gekomen:

* het grondwerk is gedaan door [belanghebbende 2] en [E] ;

* de fundering is gestort door [CC] B.V.;

* de staalconstructie is geleverd door [N] B.V.;

* de staalconstructie is geplaatst door [E] ;

* het dak is geleverd en gemaakt door [AA] ;

* het deurkozijn is geleverd en gemonteerd door [DD] B.V.;

* de sectionaalpoort is geleverd door [EE] B.V.;

* de verlichting is geleverd en gemaakt door [FF] ;

* de vloercoating is geleverd door [GG] B.V.;

* het straatwerk is gemaakt door [HH] .

Uit het onderzoek komt niet naar voren wie de wanden heeft geleverd en geplaatst.

Het bovenstaande bevestigt het vermoeden dat de factuur van [S] vals of vervalst is.”

2.18.

Op 26 februari 2014 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant vonnis gewezen in de strafzaak tegen [belanghebbende 2] . Verdachte [belanghebbende 2] was, kort samengevat, onder meer ten laste gelegd het feit dat hij op of omstreeks 26 april 2007 opzettelijk onjuist en/of onvolledig aangifte voor de omzetbelasting over de maand maart 2007 heeft gedaan door in die aangifte op te geven als voorbelasting € 22.669, terwijl dit had moeten zijn € 9.141,50. Het verschil tussen beide bedragen is bedoeld de omzetbelasting te zijn van € 13.727,50, zoals vermeld op de factuur [S] (Hof: kennelijk is een telfout van € 200 gemaakt). De Rechtbank heeft geoordeeld dat niet het wettige bewijs is geleverd dat het verdachte [belanghebbende 2] is geweest die de factuur [S] valselijk heeft opgemaakt of vervalst en in de boekhouding heeft laten opnemen met het opzet de omzetbelasting op die factuur als voorbelasting in aftrek te brengen middels de aangifte omzetbelasting van maart 2007. De Rechtbank spreekt verdachte [belanghebbende 2] dan ook vrij van dit ten laste gelegde feit.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op vraag of de Inspecteur over het tijdvak 1 maart 2007 tot en met 31 maart 2007 terecht een naheffingsaanslag aan belanghebbende heeft opgelegd.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunten herhaald en zo nodig nader toegelicht.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing