Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4461, 14/00719
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4461, 14/00719
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 november 2015
- Datum publicatie
- 10 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:4461
- Zaaknummer
- 14/00719
Inhoudsindicatie
Belanghebbende vecht een in een mededeling vervatte verrekeningsbeslissing van de ontvanger aan. Belanghebbende verzoekt om toekenning van een dwangsom en om schadevergoeding. De Rechtbank verklaart zich onbevoegd tot kennisname van het beroep. Het Hof bevestigt die beslissing. Ter zake van de verrekeningsbeslissing van de ontvanger staat geen beroep open bij de bestuursrechter. Dat geldt ook voor met die beslissing samenhangende vorderingen tot toekenning van een dwangsom en schadevergoeding. Aan belanghebbendes verzoek om, voor dat geval, het procesdossier door te zenden naar de burgerlijke rechter kan geen gevolg worden gegeven. Belanghebbende moet, desgewenst, een vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig maken.
Uitspraak
Team belastingrecht
Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00719
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 juni 2014, nummer AWB 14/2150, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
betreffende de het hierna te vermelden mededeling en de desbetreffende weigering tot toekenning van een dwangsom.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 25 juni 2013 heeft de Ontvanger belanghebbende een “Mededeling Inkomstenbelasting/premie volksverz.” voor het jaar 2006 gezonden. Op belanghebbendes daartegen gemaakte bezwaar is niet beslist. In verband daarmee heeft belanghebbende de Ontvanger schriftelijk ingebreke gesteld en verzocht om toekenning van een dwangsom. Tegen de afwijzing van laatstbedoeld verzoek heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, welk bezwaar namens de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur) niet-ontvankelijk is verklaard.
Met dagtekening 2 april 2014 is belanghebbende tegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dat hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting, met inachtneming van de in artikel 8:58, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedoelde termijn, nadere stukken ingediend Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 25 september 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Ontvanger, de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] .
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Bij beschikking met dagtekening 14 juni 2013 is de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2006, aanslagnummer [aanslagnummer] , verminderd met een bedrag van € 11.377.
Met dagtekening 25 juni 2013 heeft de Ontvanger belanghebbende een “Mededeling Inkomstenbelasting/premie volksverz.” voor het jaar 2006 (hierna: de Mededeling) gezonden. In het desbetreffende biljet is onder meer het volgende vervat:
“Het openstaande bedrag van uw aanslag Berekening
Inkomstenbelasting/premie volksverz. 2006 is Nieuw vastgesteld bedrag € 24 343,00
gewijzigd door een vermindering van € 11 377,00. Betaald/verrekend af € 16 220,00
(…) Totaal openstaand € 8 123,00”
Met dagtekening 27 juni 2013 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend bij de Belastingdienst Eindhoven. Dat geschrift behelst onder meer het volgende:
“Betreft aanslag nr. [aanslagnummer]
(…)
Bij deze wil ik bezwaar maken tegen het openstaande bedrag, zoals door u op 25 juni 2013 is verzonden, ad € 8.123,--.
Op 6 juni 2008 is met de belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daaruit bleek dat door mij een bedrag ad € 1.925 moest worden voldaan. Dat bedrag is destijds ook voldaan. Het restant zou op 19 mei 2009 komen te vervallen.
(…)
Privaatrechtelijk is overeenkomstig de overeenkomst van 6 juni 2008 een bedrag van € 16.220,-- - € 1.925,-- = € 14.295 ten onrechte verrekend op de aanslag ad € 24.343,00 welk volgens de overeenkomst niet meer bestaat en daarvoor verrekening onmogelijk is.
Gezien de onterechte verrekening in de literatuur gelijkstaat aan een onverschuldigde betaling verzoek ik u dan ook om per om het bedrag van € 14.295,-- over te boeken op mijn rekening met een bevestiging dat het aanslagnr. [aanslagnummer] definitief is voldaan. (…)”
Met dagtekening 18 september 2013 heeft belanghebbende de Ontvanger schriftelijk medegedeeld dat hij in gebreke is wegens het niet tijdig beslissen op het vorenbedoelde bezwaar.
Met dagtekening 24 oktober 2013 is belanghebbende namens de Inspecteur bericht dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom.
Met dagtekening 28 oktober 2013 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de laatstbedoelde afwijzing. Dat bezwaar is bij namens de Inspecteur gedane uitspraak met dagtekening 26 maart 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
Met dagtekening 2 april 2014 is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard tot kennisname van het beroep.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard.
Belanghebbende is van mening dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is, naar het Hof verstaat, de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, maar daaraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank. De Ontvanger concludeert, naar het Hof verstaat, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.