Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4619, 14/01023
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4619, 14/01023
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 november 2015
- Datum publicatie
- 14 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:4619
- Zaaknummer
- 14/01023
Inhoudsindicatie
Belanghebbende doet een beroep op betalingsonmacht griffierecht, dit beroep wordt door het Hof gehonoreerd. Inhoudelijk verklaart het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat belanghebbende geen belang meer heeft bij het oordeel van het Hof over een reeds door de Rechtbank vernietigde beschikking. Ten aanzien van belanghebbendes verzoek om een oordeel over de tussen hem en de Inspecteur gesloten vaststellingsovereenkomsten, acht (de belastingrechter van) het Hof zich onbevoegd. Belanghebbende dient zich voor een oordeel daarover tot de civiele rechter te wenden.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01023
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] in Hongarije,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 oktober 2014, nummer AWB 12/5010, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met dagtekening 15 december 2011 en aanslagnummer [aanslagnummer 1] (hierna: de navorderingsaanslag).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2006 (ter behoud van rechten) de navorderingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 6.414 en gelijktijdig bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 1.340. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de navorderingsaanslag alsmede de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. Na het instellen van het beroep is de navorderingsaanslag door de Inspecteur door middel van verrekening van verlies uit werk en woning uit latere jaren verminderd tot nihil. De Rechtbank heeft het beroep vervolgens niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit betrekking heeft op de navorderingsaanslag, gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de beschikking heffingsrente, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de beschikking heffingsrente, de beschikking heffingsrente vernietigd en de Minister van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 500.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof een nota griffierecht ten bedrage van € 122, gedagtekenend 11 december 2014, aan belanghebbende gezonden. In deze nota is als uiterlijke betaaldatum 8 januari 2015 genoemd. Belanghebbende heeft het griffierecht niet binnen deze termijn betaald. Op 9 januari 2015 is er een herinneringsnota aan belanghebbende gezonden, waarin is aangegeven dat belanghebbende het griffierecht binnen vier weken na 9 januari 2015 moet hebben betaald. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 15 januari 2015 de griffier verzocht om vrijstelling van het te betalen griffierecht, omdat zijn financiële middelen ontoereikend zijn. Daarop heeft de griffier van het Hof een brief van 4 maart 2015 aan belanghebbende gestuurd met de volgende inhoud:
“ In bovenvermelde procedure heeft u aangegeven dat u niet in staat bent het verschuldigde
griffierecht wegens onvoldoende inkomen en vermogen te betalen. Hierbij stel ik u in de
gelegenheid uiterlijk op 1 april 2015 deze stelling met schriftelijke bescheiden te onderbouwen.
Om in aanmerking te komen voor een vermindering van het griffierecht moet sprake zijn van een
inkomen dat minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale)
bijstandsnorm en voorts van een vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht niet kan worden
betaald. Hierbij is de gezinssamenstelling van de belanghebbende niet van belang en dient het
inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner te worden opgeteld hij het inkomen en
vermogen van de belanghebbende.
De (maximale) bijstandsnorm voor een alleenstaande is per 1 januari 2015 € 960,83. Dit betekent
dat, wil sprake zijn van de hiervoor bedoelde situatie, het maandelijkse netto-inkomen van de
belanghebbende minder moet bedragen dan € 864,75.
Indien u aan deze uitnodiging niet binnen de gestelde termijn gevolg geeft, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”
Belanghebbende heeft bij schrijven van 30 maart 2015 op deze brief gereageerd. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet bij machte is het griffierecht te betalen, heeft hij bankafschriften over de periode 8 januari 2014 tot en met 13 januari 2015 overgelegd.
Belanghebbende heeft op 6 juli 2015 telefonisch aan het Hof verzocht om voorafgaand aan het onderzoek ter zitting een tussenbeslissing te nemen en daarin te oordelen over de vraag of belanghebbende is vrijgesteld van de betaling van griffierecht wegens zijn onvermogen om dit griffierecht te betalen.
Dit verzoek is bij brief van het Hof van 22 juli 2015 afgewezen.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. In deze stukken heeft belanghebbende onder andere aangekondigd getuigen te hebben opgeroepen om ter zitting te verschijnen. De stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 11 september 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] , de heer [B] en de heer [C] . Ter zitting heeft de Inspecteur vastgesteld dat de voorwaarde voor het instellen van incidenteel hoger beroep niet intreedt en dat hij daarom afziet van het instellen van incidenteel hoger beroep.
Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende een nadere specificatie van zijn reiskosten ingediend bij het Hof. Deze brief geeft het Hof geen aanleiding voor het heropenen van het vooronderzoek. Het Hof voegt deze brief in het dossier en een afschrift van deze brief wordt aan deze uitspraak gehecht.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“ 2.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 met dagtekening 23 juli 2008 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.813 (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ).
Met dagtekening 26 augustus 2008 is met betrekking tot het jaar 2006 een vaststellingsovereenkomst opgesteld, welke door zowel de inspecteur als belanghebbende is ondertekend. Daarin is onder andere opgenomen dat het belastbaar inkomen uit werk en woning over het jaar 2006 zal worden vastgesteld op € 50.013, dat daarnaast nog rekening zal worden gehouden met verrekening van een verlies uit 2005 ten bedrage van € 5.296 en dat belanghebbende zal afzien van het instellen van bezwaar tegen de aanslag over het jaar 2006.
Bij de formele afwikkeling van de gemaakte afspraken ontstonden moeilijkheden vanwege automatiseringsproblemen bij de belastingdienst. Ter oplossing van die moeilijkheden is bij brief van 8 oktober 2008 een nieuwe, door beide partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin is, in aanvulling op de eerder gesloten overeenkomst, een nadere cijfermatige uitwerking opgenomen met betrekking tot het uiteindelijk door belanghebbende terug te ontvangen bedrag aan IB/PVV.
Belanghebbende heeft op 27 september 2011 bezwaar gemaakt tegen de primitieve aanslag. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die uitspraak is belanghebbende in beroep gekomen hij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij Gerechtshof’ ‘s-Hertogenbosch. Het Hof heeft bij uitspraak van 23 mei 2014 het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Hiertegen is door belanghebbende geen beroep in cassatie ingesteld.
Met dagtekening 15 december 2011 is ter behoud van rechten de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De nagevorderde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen bedraagt € 6.414. Daarbij is gelijktijdig bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 1.340. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar is het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
Bij arrest van 9 augustus 2013 heeft de Hoge Raad met betrekking tot de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde voorlopige aanslag IB/PVV arrest gewezen onder verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Bij beschikking van 13 januari 2014 is de onderhavige navorderingsaanslag met een bedrag van € 6.414 verminderd tot nihil. Deze vermindering is volgens de inspecteur het gevolg van een verrekening met het negatieve inkomen uit 2008. Daarbij is de in rekening gebrachte heffingsrente van € 1.340 in stand gelaten.”
De beschikking heffingsrente is bij voornoemde uitspraak van de Rechtbank vernietigd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
a. Heeft belanghebbende terecht een beroep op betalingsonmacht van het griffierecht gedaan?
b. Is het hoger beroep van belanghebbende ontvankelijk?
c. Is de belastingrechter in hoger beroep bevoegd om de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst(en) op verzoek van belanghebbende te ontbinden?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur heeft afgezien van de beantwoording van vraag a. Ten aanzien van de vragen b en c is hij de opvatting toegedaan dat deze ontkennend dienen te worden beantwoord.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen daaraan het volgende toegevoegd.
Belanghebbende
- -
-
Mijn (fiscale) partner heeft, net als ik, geen inkomsten of vermogen. We leven momenteel van geleend geld en moeten dat later terugbetalen.
- -
-
Ik acht het Hof wel bevoegd om te oordelen over de vaststellingsovereenkomst(en). De onderhavige navorderingsaanslag is weliswaar verminderd tot nihil, maar de Inspecteur weigert een correcte uitvoering te geven aan de vaststellingsovereenkomst(en). De belastingrechter is bevoegd om te oordelen over de nakoming van de vaststellingsovereenkomst(en).
- -
-
Toen ik in beroep kwam bij de Rechtbank, bestond de navorderingsaanslag nog wel, maar gedurende deze procedure is de navorderingsaanslag verminderd tot nihil, waardoor ik geen rechtsingang bij de belastingrechter meer heb.
- -
-
Ik heb het bedrag van de verliesverrekening voor 80% al gehad via de voorlopige verliesverrekening.
- -
-
Het belang van deze procedure is voor mij gelegen in het verkrijgen van een vergoeding van de door mij geleden schade door het niet nakomen van de vaststellingsovereenkomsten door de Inspecteur.
- -
-
Ik verzoek tevens om vergoeding van de door mij gemaakte reiskosten, dat wil zeggen de kosten van de reis van mijn woonplaats naar het vliegveld (en terug), de kosten van de vlucht van [D] naar [E] (en terug), de kosten van het vervoer naar ‘s-Hertogenbosch (en terug) en de kosten van een hotelovernachting.
De Inspecteur
- -
-
Ik geef desgevraagd aan niet meer terug te zullen komen op mijn ter zitting van de Rechtbank geuite standpunt dat de beschikking heffingsrente vernietigd diende de worden;
- -
-
Ik wilde alleen incidenteel hoger beroep instellen als het Hof van oordeel zou zijn dat de navorderingsaanslag zou dienen te herleven. Nu dat niet het geval is, zie ik af van het instellen van incidenteel hoger beroep;
- -
-
Ik acht geen redenen aanwezig om over te gaan tot het vergoeden van schade of kosten van belanghebbende. Ik bestrijd dat belanghebbende schade heeft en stel me op het standpunt dat hij de gemaakte kosten over zichzelf heeft afgeroepen.
Belanghebbende concludeert tot vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, tot ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en tot bevoegdheid van het Hof om te oordelen over de vaststellingsovereenkomst(en). De Inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep voor zover het de beschikking heffingsrente betreft en de onbevoegdheid van het Hof om over de vaststellingsovereenkomst(en) te oordelen.